Cultuureducatie krijgt steeds meer een vaste plek op de scholen en is een belangrijke basis voor goed onderwijs. Ook bij de verbinding tussen binnen- en buitenschools aanbod speelt cultuureducatie een steeds groetere rol. Bij deze verbinding staat de ontwikkeling van kinderen centraal. Hierin kunnen culturele organisaties een rol spelen. Zij kunnen de scholen ondersteunen dit vorm te geven. Steeds vaker wordt de samenwerking dan ook opgezocht door verschillende partijen.
Om de binnen- en buitenschoolse activiteiten aan elkaar te verbinden is de School en Omgeving regeling in het leven geroepen. Dit was eerder de Rijke Schooldag. Binnen deze regeling worden binnen- en buitenschoolse activiteiten aan elkaar gekoppeld. Door deze regeling wordt de kansengelijkheid vergroot en kun je al je leerlingen nieuwe ervaringen bieden op het gebied van kunst & cultuur en sport. De regeling is nu nog specifiek geënt op achterstandsscholen. Het programma moet door de gemeente, welzijnsorganisaties en scholen gedragen moet worden.
Scholen bieden ook steeds vaker cultuur aan in de buitenschoolse activiteiten . Hiervoor wordt samen gewerkt met culturele organisaties en welzijnsorganisaties. Zo wordt er bijvoorbeeld gebruik gemaakt van lokalen in de school, maar is er ook uitwisseling tussen scholen in één wijk mogelijk, zodat alle kinderen in de wijk in aanraking kunnen komen met cultuureducatie. Waar het voor binnenschoolse activiteiten lastig is om samen te werken met andere scholen, zijn er meer mogelijkheden om samen te werken op het gebied van buitenschoolse cultuureducatie.
Culturele organisaties zoeken steeds meer de samenwerking op met scholen. Niet alleen om binnenschoolse cultuureducatie aan te bieden, maar ook buitenschoolse. Door leerlingen kennis te laten maken met culturele organisaties zijn leerlingen eerder geneigd om terug te gaan naar die organisaties. Ook buitenschoolse opvangorganisaties maken gebruik van de expertise van culturele organisaties voor activiteiten. Culturele organisaties werken ook samen met scholen door bijvoorbeeld materialen uit te lenen , denk hierbij aan muziekinstrumenten die gebruikt kunnen worden in de lessen.
Penvoerders kunnen in deze verbinding een belangrijke rol spelen. Als penvoerder hebben zij contact met de scholen en met de culturele aanbieders. Dit kan direct maar ook via cultuurcoaches of cultuurmakelaars. Door de informatie via een cultuurcoach te laten lopen, kan dit worden gestroomlijnd en worden scholen niet overspoeld met aanbieders.
In deze blog richten we ons op kwantitatieve data, data bijvoorbeeld verkregen uit vragenlijsten (meer weten over vragenlijsten? Lees deze blog). Deze data ga je analyseren, maar voordat je daaraan begint is het goed om de kwaliteit van je data te optimaliseren. Dit doe je door de data te cleanen om vervolgens met goede data aan de analyse en rapportage te beginnen. Een rapport op basis van vervuilde en/of incomplete data kan nooit van goede kwaliteit zijn en kan ook niet tot de juiste conclusies/aanbevelingen leiden. Dus CLEANING.
Veel gebruikte software voor cleaning zijn Excel, SPSS, SAS, R en Python. Het is verstandig om voordat je hieraan gaat beginnen een kopie van je data te maken, zodat je altijd nog kunt teruggrijpen naar je originele data. In hoofdlijnen zijn er 3 methoden om je data te cleanen:
Deze methoden worden in het kort hieronder toegelicht.
Tegenwoordig is het lastig om voldoende respons te krijgen, dus elke respondent is meegenomen. Toch is het soms verstandig om een respons te verwijderen, maar waarom zou je dit doen?
Hierbij kan het gaan over een waarde die logischerwijs niet voor kan komen. Bij een online vragenlijst wordt hier vaak al op gecontroleerd, maar niet altijd en bij papieren vragenlijsten gebeurt dit sowieso niet. Bijvoorbeeld een hele hoge of juist heel lage leeftijd. Het detecteren van dit soort ‘outliers’ kan simpelweg door een frequency uit te draaien.
Veel vaker gaat het hierbij om combinaties van antwoorden. Ook hiervoor kan bij een online vragenlijst een controle worden ingebouwd, maar gebeurt lang niet altijd. Denk bijvoorbeeld aan iemand van 30 jaar met 25 jaar werkervaring. Het oplossen hiervan is niet altijd makkelijk. Welk antwoord is in dit voorbeeld fout? Beste is om beide antwoorden te verwijderen. Het detecteren van dit soort ‘fouten’ kan door kruistabellen te draaien of door respondenten alleen mee te nemen wanneer aan een voorwaarde wordt voldaan, bijvoorbeeld dat de leeftijd minimaal 15 jaar hoger moet zijn dan het aantal dienstjaren.
Stel: je wilt weten hoe vaak een wijkbewoner de lokale supermarkt heeft bezocht het afgelopen half jaar. In de vragenlijst worden hier 2 vragen over gesteld.
Wanneer je nu het gemiddelde aantal bezoeken wilt weten en je draait een gemiddelde van vraag 2, dan kom je te hoog uit, aangezien bij diegenen die de supermarkt niet hebben bezocht deze vraag leeg is. Een oplossing is om bij diegenen die op vraag 1 ‘nee’ hebben beantwoord, vraag 2 op nul te zetten. En dan een gemiddelde berekenen.
Wil je meer weten over wat datacleaning inhoudt? Lees het hier.
Veel organisaties uit de culturele sector werken met vrijwilligers die in contact staan met bezoekers. Het is daarom fijn als zij tijdens een bezoekersonderzoek helpen bij het afnemen van vragenlijsten. In deze blog geven we je enkele tips om hier een succes van te maken.
Meer weten over vrijwilligers en wat te doen met feedback? Lees dan de blog Hoe verwerk je feedback van vrijwilligers.
In eerdere blogs hebben we uitgelegd waarom een mto interessant is voor de creatieve sector, maar ook hoe je je bedrijf kunt verbeteren met een MTO. In deze blog geven we je 5 redenen om een MTO te willen doen in je organisatie.
Lees hier hoe wij als onderzoeksbureau kunnen helpen met een MTO binnen jouw organisatie.
In de blog MTO in de creatieve sector is uitgelegd wat een MTO is en wat het kan betekenen voor je organisatie. Hieronder een aantal tips om je resultaten in te zetten voor verbetering en groei van je organisatie.
Hier kun je lezen hoe wij als onderzoeksbureau kunnen helpen met een MTO binnen jouw organisatie
Een medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) wordt veelvuldig toegepast in het bedrijfsleven, maar minder in de creatieve sector. Terwijl dit juist een goed instrument is om je bedrijf te laten groeien.
Je organisatie is afhankelijk van de mensen die er werken. En met deze mensen kun je meer bereiken als ze blij zijn met hun werk, hun creativiteit in goede banen kunnen leiden en ze betrokken zijn bij jouw organisatie. Bij een organisatie met meer medewerkers is het belangrijk om regelmatig te meten hoe het zit met de tevredenheid van je medewerkers. Op het gebied van creativiteit, hun werkzaamheden, werkomstandigheden, de communicatie, de cultuur, de beloning, flexwerken en het management.
Met een MTO meet je wat er leeft onder de medewerkers. Op deze manier kunnen ze input geven aan het bedrijf: wat gaat er goed en wat kan beter? Maar ze geven ook aan wat belangrijk is en wat minder belangrijk is. Op die manier ga je gericht aan de slag gaan om processen, communicatie, werkomstandigheden, betrokkenheid te verbeteren in je organisatie. Wanneer de resultaten bekend zijn, kunnen deze met de OR of alle medewerkers gedeeld worden. Ga samen kijken hoe de resultaten omgezet kunnen worden naar acties en verbeteringen.
Een MTO is belangrijk voor een organisatie. Je weet niet alleen wat er leeft onder de medewerkers, maar je leest uit de resultaten waaraan gewerkt moet worden. Het helpt de organisatie richting geven om te groeien en hoe het beter ingericht kan worden. De resultaten helpen mede de organisatie te stabiliseren en te verstevigen. Wanneer de interne processen goed zijn geregeld, kun je groeien.
In de creatieve sector zijn andere factoren die een MTO uniek maken. Een belangrijk element dat meegenomen kan worden in een MTO, is creativiteit. In de creatieve sector is dit vaak het bestaansrecht van de organisatie en een reden van medewerkers om zich te binden aan een organisatie. Door te meten in welke mate medewerkers hun creativiteit kwijt kunnen, hoe creatieve processen verlopen en of werkprocessen ruimte bieden aan creativiteit, kun je medewerkers beter aan je organisatie binden en werkprocessen beter afstemmen. Beslissingen in de creatieve sector worden op een andere manier genomen dan in het bedrijfsleven. Andere argumenten worden gebruikt om veranderingen door te voeren. Dit komt niet altijd het proces, het product, de planning of de kwaliteit te goede. Door hier meer grip op te krijgen, kun je hier een betere balans in krijgen.
Wij kunnen je als onderzoeksbureau helpen met een MTO binnen jouw organisatie. Lees hier hoe: Medewerkersonderzoek
Creativiteit is een belangrijke vaardigheid. Er wordt steeds vaker een beroep op gedaan. Zowel in je volwassen leven als op school. Daarom is er ook steeds meer aandacht voor de ontwikkeling van creativiteit op scholen en met name het basisonderwijs. Samen met de Stichting Cultuur Eindhoven ben ik gaan kijken of je creativiteit kunt meten en wat je met zo’n instrument zou kunnen doen.
TNO[1] heeft in 2015 in opdracht van het ministerie OCW een instrument ontwikkeld waarmee gemeten kan worden hoe creatief iemand is aan de hand van zeven indicatoren en daarnaast in hoeverre de ontwikkeling van creativiteit gestimuleerd wordt (drie indicatoren).
✔ Nieuwsgierig
✔ Volhardend
✔ Vindingrijk
✔ Interacterend met anderen
✔ Output gericht
✔ Trots op werk
✔ Anders durven zijn
En de indicatoren voor het ontwikkelen van creatief vermogen zijn:
✔ Richting
✔ Ruimte
✔ Ruggenspraak
Maar wat kun je nu met deze indicatoren? Deze indicatoren zijn inmiddels vertaald in een gevalideerde vragenlijst. Met deze vragenlijst kun je leerlingen dus scoren op deze tien indicatoren. En dat biedt allerlei opties.
Allereerst kun je de creativiteit van de leerlingen (of andere personen) in beeld brengen, bijvoorbeeld met een spinnenwebgrafiek. Hiermee zie je waar iemand goed in is en waar minder goed. Aan de hand hiervan kun je de opdrachten en begeleiding die je geeft aanpassen. Het onderzoek van TNO heeft negen prototypische profielen onderscheiden en geeft per profiel tips. Je kunt dus ook kijken in welk prototypisch profiel iemand valt. Je kunt aan de hand hiervan aanpassen wat je aanbiedt.
Ten tweede kun je door de vragenlijst vaker af te nemen, de ontwikkeling op het gebied van creativiteit in beeld brengen. Door bijvoorbeeld (half) jaarlijks de vragenlijst af te nemen en de score van de zeven indicatoren in een spinnenweb naast elkaar in beeld te brengen. Kun je de ontwikkeling van leerlingen inzichtelijk maken.
Door de scores op de drie indicatoren voor het ontwikkelen van creatief vermogen in beeld te brengen, zie je wat de leerlingen aangeboden krijgen. Geeft de begeleider of leerkracht richting, ruimte en ruggenspraak? In welke mate wordt dit gedaan? Dit geeft de begeleider of leerkracht inzicht in wat hij/zij doet en daarmee de mogelijkheid dit te verbeteren.
Als je de creatieve ontwikkeling van leerlingen die aan een bepaald project meedoen in beeld brengt (zoals wij hebben gedaan met ‘de Reünie’ van de Ontdekfabriek), zie je op welke indicator(en) dat project impact heeft. Je moet hiervoor voor aanvang en na afloop van het project de vragenlijst afnemen. Op zeven indicatoren van creativiteit kun je zien of deze zijn toegenomen. Het beste kun je dit zien op individueel niveau. Als je werkt met alle tien de indicatoren zie je ook of je alle indicatoren aanbiedt die nodig zijn om creativiteit te ontwikkelen.
Het is natuurlijk ook mogelijk om leerlingen en begeleiders te observeren op deze indicatoren. Het rapport van TNO biedt geen observatielijst, maar wel voldoende aanknopingspunten om deze te maken. Beschreven staat hoe de indicatoren er uit zien en dit heb ik vertaald in een observatielijst voor de hele groep om lessen in het kader van ‘de Reünie’ te observeren. Dit kun je ook doen om leerlingen en begeleiders individueel te observeren en scoren. Je krijgt zo meer inzicht in de creativiteit en de ontwikkeling ervan, van de leerlingen. Deze observaties kun je op dezelfde manieren inzetten als de vragenlijst: om maatwerk te bieden, de ontwikkeling in beeld te brengen, feedback te geven aan begeleiders en leerkrachten en de impact van projecten in beeld te brengen.
Download het onderzoeksrapport hier met de resultaten van creativiteitsmetingen?
De betrouwbaarheid van een onderzoek vertelt in hoeverre de bevindingen te vertalen zijn naar een groter geheel. Dus of de uitkomsten representatief zijn voor de gehele groep en niet alleen de bevraagden. Bij kwantitatief onderzoek gaat dat over aantallen: het betrouwbaarheidspercentage en de juiste steekproef van de onderzoekspopulatie. Lees hiervoor mijn blog Wat betekent betrouwbaarheid?
Bij kwalitatief onderzoek gaat betrouwbaarheid over het spreken van de juiste personen. Bij (groeps)interviews spreek je vaak met belangrijke spelers in het veld, deelnemers, samenwerkingspartners of andere belanghebbenden. Zorg dat je verschillende mensen spreekt met verschillende standpunten. Je moet je vraagstuk van verschillende kanten kunnen bekijken. Kies je gesprekspartners dus bewust.
Bij literatuurstudie is het belangrijk dat je in de volledige breedte kijkt naar de literatuur. Kijk naar verschillende standpunten en theorieën. Niet alleen theorieën die jouw standpunt onderbouwen, maar kijk ook naar criticasters.
Daarnaast is het vastleggen van je gegevens heel belangrijk. Maak verslagen van je gesprekken, zodat anderen terug kunnen lezen wat gezegd is. Houd bij een literatuurstudie je literatuurlijst goed bij.
Subsidiegevers (zoals de gemeente en fondsen) willen graag weten wat er met het geld gebeurd wat zij aan subsidienemers (zoals culturele organisaties) verstrekken. Wat heeft de subsidienemer bereikt, wat is de kwaliteit en wat hebben ze bijgedragen aan het gezamenlijk doel? Om dit in kaart te brengen moet een onderzoek uitgevoerd worden. Zo’n onderzoek (monitor of evaluatie) is zowel leerzaam voor de subsidiegever als de subsidienemer. Beide partijen leren over hun doelbereik en hoe ze dit kunnen vergroten.
De evaluatie of monitor kan door beide partijen gedaan worden of opdracht toe gegeven worden. Wat is een slimme keuze?
• Objectief: De subsidiegever kijkt vaak met een objectievere blik naar projecten dan de instelling zelf.
• Expertise: Subsidiegevers hebben meer middelen om expertise in te huren of hebben zelf experts in dienst.
• Medewerking: Organisaties voelen zich soms gecontroleerd bij zo’n monitor en kunnen daarom minder bereid zijn mee te werken.
• Vergelijking: Het is mogelijk om naar meer projecten en subsidienemers te kijken en zo een vergelijking te maken. Dit kan heel leerzaam zijn: wat werkt en waarom bij de ene wel en bij de andere niet?
• Inzicht in eigen project: De subsidienemer is degene die de projecten heeft ontwikkeld en is dus ook degene met de meeste inzicht in die projecten.
• Oppassen voor subjectiviteit: Omdat subsidienemers zo dicht bij hun eigen projecten staan, is het belangrijk dat het onderzoek niet te subjectief wordt.
• Zelf uitvoeren: Omdat subsidienemers het onderzoek vaak zelf doen, kan het zijn dat het minder professioneel wordt uitgevoerd dan als een derde partij het doet.
• Vergelijking: Ook hier is het mogelijk om naar andere projecten en subsidienemers te kijken en een vergelijking te maken. Zo kunnen subsidienemers van elkaar leren en erachter komen wat wel en niet werkt.
Als opdrachtgever bepaal jij wat je wilt laten onderzoeken. Dat betekent dat jij de touwtjes in handen hebt. Jij kunt invloed kan uitoefenen op het onderzoek (en de onderzoeker) op bepaalde momenten in het proces. Maar welk moment is nu de juiste om dat te doen?
In het eerste gesprek tussen de opdrachtgever en onderzoeker wordt besproken wat er precies onderzocht gaat worden. Geef goed aan wat jij voor ogen hebt en wat je verwacht van het onderzoek en de onderzoeker. Je kunt hier ook kort aangeven hoe de rapportage eruit moeten komen te zien, maar details zijn later pas van belang.
Nadat het duidelijk is wat er onderzocht gaat worden, zet de onderzoeker een meetinstrument op. Op dit moment kun je nog vragen stellen over de inhoud van het onderzoek en aanpassingen maken aan het meetinstrument. Ben je toch niet helemaal tevreden over de richting waar het onderzoek opgaat? Geef dat dan nu aan.
Zodra de dataverzameling is begonnen, kan er niks meer worden veranderd aan de richting van het onderzoek of het meetinstrument. Houd in deze periode wel vinger aan de pols of er voldoende respons is, hoe het gaat en of het nodig is extra inspanningen te doen.
Geef aan, vóórdat de onderzoeker aan de analyse en het rapport begint, welke informatie en gegevens erin moeten komen, maar ook wat het doel is van je rapport (naslagmateriaal, mensen overtuigen, verantwoording). Dan kan de onderzoeker het rapport en de vormgeving ervan daarop aan laten sluiten. Bespreek ook welke vorm het rapport moet krijgen. Het hoeft namelijk geen klassiek rapport te zijn, het kan ook een artikel, presentatie of factsheet zijn. Lees voor verschillende mogelijkheden ook mijn blog: 8 vormen om je onderzoeksresultaten te verspreiden.