Monitoring en evaluatie wordt steeds vaker verplicht gesteld bij subsidieaanvragen. Dit wordt onder andere gedaan omdat monitoren en evalueren de aanvragers helpen zicht te houden op hun project en het bereiken van hun doel.

Monitoren = zicht houden op het projectverloop

Door een project te monitoren krijgt een projectleider inzicht in zijn project en weet tijdig wanneer en waar er bijgestuurd moet worden. Door stelselmatig, dus regelmatig, voor het project belangrijke feiten op een rijtje te zetten, houdt de projectleider grip op het project en is de kans groter dat het projectdoel gehaald wordt.

Dit kan zo uitgebreid en dus ook zo praktisch als nodig. Wetenschappelijke onderzoeken zijn hiervoor niet nodig. Ook vergelijkingen met andere soortgelijke projecten niet. (Het gaat ten slotte om het bereiken van jouw projectdoel en niet meer of iets anders te bereiken dan je collega-projectaanvragers). Wel is een duidelijk beeld over het te behalen doel nodig, welke subdoelen hier aan bijdragen en wat hiervoor gedaan moet worden. Dit leidt tot het meetbaar maken van je doel.

Meetbaar maken van je doel

Om je doel meetbaar te maken en dus een instrumentarium te krijgen dat je in kunt zetten om te monitoren moet je allereerst je doel duidelijk stellen. Hoe specifieker je dit doet, des te gemakkelijker wordt het dit meetbaar te maken. Splits je doel hiervoor op in subdoelen. En blijf doorvragen (wat, hoe, wanneer, hoeveel, waar). Vertaal container begrippen in concrete doelen en probeer hierbij niet te verzanden in overtreffende woorden (beter, meer), maar maak het specifiek. Stel je doel en subdoelen zo SMART mogelijk op.

Hoe kun je meten?

Als je je subdoelen hebt vastgesteld en je hebt hierbij in detail doorgevraagd, heb je enerzijds input voor je projectplan en anderzijds een aantal ijkpunten waarop je wilt monitoren. Per ijkpunt moet gekeken worden hoe je je dat gaat meten. Er zijn verschillende manieren van meten: gestructureerde gesprekken, vragenlijsten, documentstudie van aanwezig materiaal zijn enkele voorbeelden. Kun je het zelf doen, zoals het aantal scholen dat mee werkt of heb je hulp nodig. Omdat de subdoelen verschillen per project, is het lastig daar iets algemeens over te zeggen. Mocht je hier behoefte aan hebben, kijk ik graag een keer mee naar het projectplan, de doelen en subdoelen om samen te komen tot manieren waarop iets gemeten kan worden. Kijk ook naar mijn blog: tien tips voor het meten van effecten en enkele cases toegelicht in mijn blog over het meetbaar maken van effecten van projecten of programma.

Wanneer ga je meten?

De eerste meting is bij aanvang. Je wilt ten slotte de beginsituatie weten.

Vervolgens ga je naar behoeve gedurende het project meten. Dit kan halfjaarlijks of jaarlijks. De ijkpunten die je hebt gebruikt bij de eerste meting, ga je gedurende het project regelmatig vaststellen. Indien nodig kun je een informatiesysteem ontwerpen waarin de benodigde informatie op gezette tijden aangeleverd wordt. Je kunt hierbij denken aan halfjaarlijks terugkerende gesprekken met een vast structuur met betrokken partijen of aan het jaarlijks bestuderen van het beleidsplan van de school via een vast stramien.

Zorg er voor dat je telkens weer dezelfde soort informatie krijgt waardoor ontwikkeling zichtbaar is, maar ook die informatie waarop je kunt sturen.


[1] Enkele voorbeelden van vragen: Wat verstaan wij onder een doorgaande leerlijn? Hoe moet deze eruit zien? Wat is een relatie tussen school en culturele instelling (elkaars telefoonnummer hebben, op de hoogte zijn van het aanbod, regelmatig overleggen hoe het cultureel aanbod ingepast kan worden in het curriculum). Over hoeveel scholen gaat het? Wat is het deskundigheidsniveau van leerkrachten nu en wat zou het moeten zijn. Wat definieert het deskundigheidsniveau (inhoudelijke kennis, vaardigheid om cultuur te relateren aan andere lesstof).

Meer informatie over Monitoring

In gesprekken met medewerkers van musea merk ik dat subsidiërende lokale overheden voornamelijk kijken naar bezoekersaantallen. Want dat is gemakkelijk meetbaar. Maar wat is het doel van deze gemeenten om het museum te subsidiëren? Steunt de gemeente het doel van het museum (mensen iets leren over of interesseren voor een bepaald onderwerp)? Wil de gemeente dat het museum bijdraagt aan de identiteit van de gemeente? Of wil de gemeente zo veel mogelijk bezoekers?

Door het doel dat je als gemeente hebt met een museum (of een andere culturele instelling) samen scherper te formuleren, kun je samen kijken wat er dan wel en wat niet valt onder de activiteiten die ontwikkeld moeten worden om dit doel te bereiken. Twee voorbeelden om te verduidelijken wat ik bedoel.

Eerste voorbeeld: een museum is onderdeel van de identiteit van een gemeente. Op het gebied van binnenschoolse cultuureducatie kan dit betekenen dat het museum samen met de school kijkt naar de geschiedenis van de gemeente of met de leerlingen op zoek gaat naar wat de burgers bindt in deze gemeente. Een museum kan in dit geval ook een bijdrage leveren aan themajaren en zich buiten de muren van het museum profileren.
Tweede voorbeeld: een museum wil mensen binnen de gemeente en daarbuiten interesseren voor een bepaald onderwerp, kunststroming of historische periode. Door niet afgerekend te worden op het aantal bezoekers aan de deur, kunnen  ze ook naar de bezoekers toegaan door bijvoorbeeld met een mobiele tentoonstelling te staan op een drukke plaats, zoals het station, een winkelstraat of een ziekenhuis. Mensen die normaliter niet naar het museum komen, maken nu wel op een laagdrempelige manier kennis met het onderwerp,  de kunststroming, een kunstenaar of een historische periode en het museum. Door het laagdrempelig en kleinschalig aanbieden van cultuur zullen mensen aangesproken worden die normaliter het museum niet zouden bezoeken. Zo worden nieuwe publieksgroepen iets geleerd over, geïnteresseerd voor een bepaald onderwerp. Wat ze moeilijker lukt als ze naar het museum gelokt moeten worden.

Ik begrijp dat het lastiger te meten is of een museum bijdraagt aan deze doelen, dan bezoekers te tellen. Maar het geeft het museum meer mogelijkheden om naar potentiele bezoekers toe te gaan door minder gebonden te zijn aan hun gebouw. Door elders kennis te maken met het museum gaan mensen het meer waarderen, komt er meer draagvlak en zullen er uiteindelijk meer bezoekers komen omdat niet alleen de bekendheid is toegenomen, maar ook de drempels om het museum te bezoeken verlaagd zijn.

Ps. En ook van deze doelen kan gemeten worden of ze gehaald worden.

Creativiteit, ofwel creatief denken en handelen, is één van de 21st-century skills waaraan je tegenwoordig niet meer kunt ontkomen. Leerlingen in het onderwijs worden er al voor klaargestoomd, maar de vaardigheid is ook van groot belang in organisaties. Iedereen is op een andere manier creatief: uitvoerend, bedenkend, oplossend, et cetera.

Creativiteit op scholen

Sinds 2015 doe ik onderzoek naar creativiteit. Ik startte met een onderzoek voor de Stichting Cultuur Eindhoven, waarbij we de creativiteit van leerlingen van groep 8 in beeld hebben gebracht en gevolgd. De scholen boden verschillende programma’s aan met extra aandacht voor cultuureducatie of techniekeducatie. Ik ben gaan kijken of je creativiteit kunt meten en wat je met zo’n instrument kan doen.

TNO[1] heeft in 2015 in opdracht van het ministerie OCW een instrument ontwikkeld waarmee gemeten kan worden hoe creatief iemand is aan de hand van zeven indicatoren en daarnaast in hoeverre de ontwikkeling van creativiteit gestimuleerd wordt (drie indicatoren).


De zeven indicatoren voor creatief vermogen zijn:

✔ Nieuwsgierig

Volhardend

Vindingrijk

Interacterend met anderen

Output gericht

Trots op werk

Anders durven zijn

De drie indicatoren voor het ontwikkelen van creatief vermogen zijn:

✔ Richting

✔  Ruimte

✔  Ruggenspraak

Maar wat kun je nu met deze indicatoren? Deze indicatoren zijn inmiddels vertaald in een gevalideerde vragenlijst. Met deze vragenlijst kun je leerlingen dus scoren op deze tien indicatoren. En dat biedt allerlei opties.

Maatwerk aanbieden aan leerlingen

Allereerst kun je de creativiteit van de leerlingen (of andere personen) in beeld brengen, bijvoorbeeld met een spinnenwebgrafiek. Hiermee zie je waarin iemand goed is en waarin minder goed. Aan de hand hiervan kun je de opdrachten en begeleiding die je geeft aanpassen. Het onderzoek van TNO heeft negen prototypische profielen onderscheiden:

  1. Creatief vaardig: deze personen scoren gemiddeld op alle aspecten. Ze kunnen nog vaardiger worden.
  2. Creatief vaardig 2: zij scoren net boven gemiddeld op alle aspecten, maar lager op anders durven zijn. Ze zijn creatief vaardig, maar blijven niet altijd eigen ideeën volgen als anderen het beter weten.
  3. Conformist: deze scoren gemiddeld op alle aspecten, maar aanzienlijk lager op anders durven zijn. Ze zijn nieuwsgierig, en vindingrijk, maar komen niet op voor de eigen ideeën.
  4. Snelle starter: deze scoort hoger dan gemiddeld op de aspecten anders durven zijn en volhardend zijn. Scoort lager op nieuwsgierig- en vindingrijkheid. Volgt de opdracht en zet door als het moeilijk wordt, maar neemt geen tijd om nieuwe ideeën te verzinnen.
  5. Minder creatief vaardig: scoort lager dan gemiddeld op alle aspecten. Anders durven zijn is nog lager. Krijgt geen ruimte om creatief te zijn of heeft een minder creatief vermogen.
  6. Zeer creatief vaardig: zij scoren op alle aspecten hoger dan gemiddeld. Ze benaderen opdrachten op een creatieve manier en zetten verschillende aspecten in.
  7. Dromer: scoort hoger dan gemiddeld op nieuwsgierig, vindingrijk en anders durven zijn. Heeft een lagere score op interacteren met anderen. Zij vergeten anderen in hun denken en staan minder open voor bijsturing.
  8. Creatief totdat het moeilijk wordt: deze personen scoren gemiddeld, behalve op volhardend. Deze score is lager. Ze scoren bovengemiddeld op anders durven zijn. Ze gaan door als anderen het geen goed idee vinden. Maar haken af als het moeilijk is of onzeker of het wel zal lukken.
  9. Authentiek: deze personen scoren lager dan gemiddeld op alle aspecten. Op anders durven zijn juist hoger. Worden gedreven door zich te willen onderscheiden en het op een eigen manier te doen. Minder door mogelijkheden van een opdracht of de feedback van anderen.

Ontwikkeling per leerling in beeld brengen

Ten tweede kun je door de vragenlijst vaker af te nemen, de ontwikkeling op het gebied van creativiteit in beeld brengen. Bijvoorbeeld door (half)jaarlijks de vragenlijst af te nemen en de score van de zeven indicatoren in een spinnenweb naast elkaar in beeld te brengen.

Feedback voor de begeleiders en leerkrachten

Door de scores op de drie indicatoren voor het ontwikkelen van creatief vermogen in beeld te brengen, zie je wat de leerlingen aangeboden krijgen. Geeft de begeleider of leerkracht richting, ruimte en ruggenspraak? In welke mate wordt dit gedaan? Dit geeft de begeleider of leerkracht inzicht in wat hij/zij doet en daarmee de mogelijkheid dit te verbeteren.

Impact in beeld brengen

Als je de creatieve ontwikkeling van leerlingen die aan een bepaald project meedoen in beeld brengt, zie je op welke indicator(en) dat project impact heeft. Hiervoor wordt de vragenlijst voor aanvang en na afloop van het project afgenomen. Je kunt op individueel niveau zien of en in welke mate de zeven indicatoren van creativiteit zijn toegenomen. Als je werkt met alle tien de indicatoren zie je ook of je alle faciliteiten aanbiedt die nodig zijn om creativiteit te ontwikkelen.

Observeren

Het is natuurlijk ook mogelijk om leerlingen en begeleiders te observeren op deze indicatoren. Het rapport van TNO biedt geen observatielijst, maar wel voldoende aanknopingspunten om deze te maken.. Dit kun je ook doen om leerlingen en begeleiders individueel te observeren en scoren. Deze observaties kun je op dezelfde manieren inzetten als de vragenlijst: om maatwerk te bieden, de ontwikkeling in beeld te brengen, feedback te geven aan begeleiders en leerkrachten en de impact van projecten in beeld te brengen.

Creativiteit in organisaties

De negen creativiteitsprofielen zijn ook bruikbaar voor organisaties om te achterhalen welk creatief vermogen je in huis hebt. Aan welke competenties moet nog gewerkt worden om de organisatie klaar te stomen voor de toekomst?

Waarom is creativiteit in een organisatie belangrijk?

Creativiteit is natuurlijk van belang voor creatieve beroepen, zoals architecten, ontwerpers en kunstenaars. Maar creativiteit is ook nodig in andere sectoren voor het ontwikkelen van nieuwe ideeën, innovatie, het bedenken van originele oplossingen en het ontwikkelen van nieuwe producten, processen of businessmodellen. Om in te blijven spelen op een continu veranderende wereld heb je creativiteit hard nodig. Het aanpassen aan de gevolgen van het COVID-19-virus is een voorbeeld hiervan.

Waarom wil ik weten wat voor creativiteitsprofielen ik in huis heb?

Creatief denken en handelen zorgt ervoor dat je nieuwe en/of ongebruikelijke maar toepasbare ideeën voor bestaande vraagstukken vindt. Dit kan op allerlei vlakken, bijvoorbeeld via creatieve technieken, denken buiten de lijntjes, risico’s durven nemen, onderzoeken en leren van fouten. Wil je aan competenties werken, dan moet je eerst weten welke profielen je in je organisatie hebt. Vervolgens kun je bouwen aan je organisatie en creativiteit stimuleren.

Hoe kan ik creativiteitsprofielen in mijn bedrijf meten?

Het ‘meten’ van creativiteit is ook interessant voor organisaties. Je kunt zo kijken in welk prototypisch profiel iemand valt en je krijgt tips waar diegene mee aan de slag kan om zijn creativiteit te vergroten. Door de creativiteit van alle medewerkers in een team, afdeling of organisatie in beeld te brengen, kun je zien of medewerkers elkaar aanvullen, welke aspecten van creativiteit ondervertegenwoordigd zijn, hoe je de beste teams samenstelt en waaraan je als team, afdeling of organisatie kunt werken om klaar te zijn voor de toekomst.

Wanneer je iemand een test laat maken, zal je ook zien dat deze op sommige punten beter scoort dan andere. Waar het ene aspect in ‘de aard van het beestje’ zit, kan het andere getraind worden. Je kunt bijvoorbeeld oefenen om feedback te geven en te ontvangen.

Samenstellen van Teams

Tegenwoordig worden steeds vaker testen gedaan om te kijken wat voor type mensen in een team zitten. Zelfs bij ons op kantoor hebben we de creativiteitstest gedaan.  Met een medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) kun je ook meten hoe creatief je personeel is. MTO’s zijn er in verschillende soorten en maten. Voor organisaties is het interessant om in een MTO een gedeelte over creativiteit terug te laten komen.

Iedereen is op zijn eigen manier creatief. Als je weet waar iemand sterk in is, kun je dit beter inzetten en stimuleren. Hiervoor moet je zijn creativiteit in beeld brengen. Met deze gegevens kunnen wij medewerkers indelen in bepaalde prototypische profielen en aan de hand daarvan tips en tricks op maat geven per medewerker.

Wanneer je een team gaat samenstellen, wil je een mix van een aantal profielen. Je wilt personen die met andere ideeën komen en medewerkers die openstaan voor andere ideeën. Maar ook personen die nog vaardiger willen worden. Door een mix van profielen in je team daag je de teamleden uit zich verder te ontwikkelen.

Aan de hand van resultaten op het gebied van de creatieve omgeving kunnen we tips geven hoe deze optimaler in te richten, zodat de medewerkers kunnen groeien in hun creativiteit. Daarnaast kunnen teams op basis van de verschillende creativiteitstypen beter samengesteld worden, waardoor medewerkers elkaar aanvullen en versterken.

Ben je nieuwsgierig geworden hoe creatief je medewerkers zijn, neem hier contact op met ons en dan kijken we wat we voor je kunnen betekenen. Een MTO is belangrijk omdat je organisatie afhankelijk is van de mensen die er werken. Wanneer zij blij zijn, hun creativiteit kwijt kunnen en zich betrokken voelen bij je organisatie, kun je jouw doelen veel beter behalen.

[1] Stubbé, H.E. Jetten, A.M. Paradies, G.L. en Veldhuis, G.J. (2015) Creatief Vermogen - de ontwikkeling van een meetinstrument voor leerlingen op school, TNO-Soesterberg

Als je als sportvereniging of culturele instelling bewust met talentontwikkeling bezig bent, wil je natuurlijk ook weten of het effect heeft. Ontwikkelen de talenten hun vaardigheden zoals verwacht? Is het aanbod dat je als organisatie aanbiedt uitdagend voor talenten? Zorgen de aangeboden activiteiten ervoor dat de talenten verder komen? Sluit het aan op hun behoeften? Door het talentonwikkelingstraject te monitoren en evalueren krijg je antwoord op deze vragen.

Onlangs onderzochten wij voor het Fonds voor Cultuurparticipatie de impact van hun regeling voor talentontwikkeling. Hierbij zagen we dat organisaties binnen de culturele sector steeds meer gestructureerd bezig zijn om talenten zich tot hun volle potentie te laten ontwikkelen. Met alle aspecten die daarbij komen kijken. Deze talentontwikkeling wordt ook steeds vaker gemonitord: is het talent op de goede weg? Haalt hij/zij zijn/haar leerdoelen?

Ook binnen de sportsector is talentontwikkeling een hot item. Topsporters zijn onze nationale trots. Jonge talenten worden gescout, gecultiveerd en gemotiveerd. Er ontstaan steeds meer methoden en modellen om talent te ontwikkelen. Om te weten of deze talenten zich blijven ontwikkelen in de richting waarvoor gekozen is, is monitoring en evaluatie nodig.

Door het talentontwikkelingstraject te monitoren en evalueren krijg je inzicht in de effecten van het traject. Je weet dan of de doelen die je hebt voor talentontwikkeling bereikt worden en wat je kunt doen om bij te sturen. Maar ook of het plan voor het talent actueel blijft of dat er bij gestuurd moet worden. Door inzicht te krijgen in de effecten kun je het talent op een effectieve en efficiënte manier ontwikkelen: worden motorische basisvaardigheden echt beter? Wordt strategisch vermogen ontwikkeld?

Naast dat monitoren je helpt om het programma intern te verbeteren, kun je met deze informatie ook verantwoording afleggen aan subsidiegevers, de legitimiteit van het traject aantonen én draagvlak creëren.

Wil je weten wat de impact is van jouw talentontwikkelingsprogramma? Ik kan je helpen bij het ontwikkelen van een meetinstrument waarmee je de effecten inzichtelijk kunt maken. Neem contact op voor meer informatie.

In de eerder verschenen blog gaf ik tips om discipline-overstijgend samen te werken. Om zo’n samenwerking goed te laten verlopen moet je elkaar kennen en weten wat bij de ander speelt. De gemeente kan een kennismaking op verschillende manieren faciliteren om de samenwerking op gang te brengen. Ik noem er een paar:

Beursvloer

De gemeente kan een beursvloer organiseren, waar gehandeld wordt in diensten en goederen tussen ondernemers, maatschappelijke organisaties en verenigingen. Deals kunnen betrekking hebben op menskracht, kennis, toegang tot netwerken, materiaal, faciliteiten en creativiteit. Wat de één over heeft of graag wil bieden, is voor de ander zeer gewenst. Een beursvloer bevordert de contacten en samenwerking tussen het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties in de gemeente.

Speeddaten

Speeddaten is ook een manier voor netwerken, (verdere) kennismakingen en kennisuitwisseling. Tijdens een speeddate vinden er korte gesprekken plaats tussen verschillende organisaties in de gemeente. Door de opzet van de bijeenkomsten komen organisaties de elkaar (nog) niet kennen tot verrassende, inspirerende en leuke gesprekken en er ontstaat een leuke en speelse sfeer.

Marktplaats

Een marktplaats  geeft organisaties, verenigingen en ondernemers uit de gemeente de gelegenheid om hun producten, programma’s en activiteiten te presenteren. Bijvoorbeeld door echte marktkramen te gebruiken. Organisaties kunnen elkaar ontmoeten, maar ook het publiek kan kennismaken met het aanbod in de gemeente. Een marktplaats is een meer informele vorm van de beursvloer, die toegankelijk gemaakt kan worden voor een breder publiek.

Gezamenlijke brainstormsessie

Bij een gezamenlijke brainstormsessie komen verschillende partijen bij elkaar om samen ideeën uit te wisselen. Tijdens een brainstormsessie heeft iedereen een gelijkwaardige positie en kan iedereen vrijuit praten. Doordat verschillende partijen bij elkaar komen leren organisaties elkaar kennen en kunnen nieuwe ideeën ontstaan voor mogelijke samenwerkingen.

Gemeenten werken steeds vaker samen met kunstenaars of culturele ondernemers om culturele initiatieven op te zetten om maatschappelijke en sociale doelen die de gemeente heeft te bereiken. Zo’n samenwerking kan mooie initiatieven voortbrengen, maar verloopt (nog) niet altijd even vlekkeloos. Een aantal dingen waar je als gemeente (en als kunstenaar) rekening mee moet houden tijdens een samenwerking:

Wil je kwantitatieve informatie verzamelen over bijvoorbeeld de populariteit van onderdelen van je tentoonstelling, maar wil je de bezoekers niet belasten met een vragenlijst? Dan kun je kiezen voor tracking als onderzoeksmethode. Tracking is het volgen van bezoekers of klanten via de wifi of bluetooth van hun eigen apparaten (smartphone, tablet, laptop etc.). Het kan ook gedaan worden door mensen een apparaatje mee te geven, waarmee je ze volgt. Het wordt veel in winkels gedaan, maar de techniek is natuurlijk ook beschikbaar voor het museum. Het geeft je kwantitatieve informatie over de looproute, hoelang zij blijven en wat de meest populaire onderdelen van de tentoonstelling.

Bij tracking kun je daadwerkelijke handelingen van bezoekers aan het museum achterhalen, maar het is soms lastig om deze handelingen te interpreteren. Bijvoorbeeld: Als mensen vaak op een bepaald punt stil blijven staan dan lijkt het een teken dat op die plek de tentoonstelling heel interessant is. Maar misschien blijven bezoekers daar wel staan omdat ze daar een goed wifi-signaal hebben met hun telefoon en heeft het dus weinig met de tentoonstelling te maken. Het is belangrijk om rekening te houden met zulke externe factoren. Combineer hiervoor tracking met een kwalitatieve methode van onderzoek, om ook meer informatie over de motivaties van bezoekers voor een bepaalde houding te achterhalen.

Het is belangrijk om van tevoren een analyseplan op te stellen met duidelijke criteria. Door deze lijst interpretatievrij te maken, is de kans kleiner dat er op een subjectieve manier geanalyseerd wordt.

Als je gebruik maakt van het wifi-signaal of bluetooth van de apparaten van bezoekers schaadt je de privacy van je bezoekers nauwelijks, maar als je naast tracking door wifi of bluetooth ook video opnames van bezoekers wilt maken is het wel nodig om toestemming aan deze bezoekers te vragen. Beslis voor jezelf hoe je hier mee omgaat. Het is netjes om je bezoekers te informeren, bijvoorbeeld met een bordje, dat je ze volgt.

Lees meer over hoe musea de effecten van tentoonstellingen kunnen meten.

Musea en science centra willen steeds vaker weten of het werkt wat ze doen. Het gaat dan niet over het hebben van zo veel mogelijk bezoekers, maar over de kwaliteit van hun (educatieve) programma. Wordt hun doel, namelijk het beïnvloeden van de interesse voor, de houding naar en de kennis over (bijvoorbeeld) natuur, cultuur, geschiedenis of wetenschap, bereikt? Deze doelen worden op verschillende manieren gemeten.

Eén manier is het houden van een enquête. Bezoekers worden dan schriftelijk bevraagd over hun ervaringen tijdens het bezoek. Omdat musea en science centra vaak niet de kennis (en tijd) in huis hebben over het doen van onderzoek, is het voor hen soms lastig om de juiste vragen te stellen en de resultaten te interpreteren. Wil je daadwerkelijk informatie waar je iets mee kunt, dan is het belangrijk om de juiste indicatoren te bepalen voor de enquête.

Naast de interne enquête worden er ook grootschalige internationale onderzoeken gedaan waar de science centra en musea aan mee kunnen doen. Ook kunnen afgeronde grootschalige onderzoeken dienen als informatiebron voor de musea.

Ook maken veel musea en science centra gebruik van RF-ID (identificatie met radiogolven) bij interactieve opstellingen om effecten te meten. Bezoekers kunnen dan (a.d.h.v. een armbandje) hun activiteiten opslaan en achteraf (online) terug zien wat ze hebben gedaan en hoe ze dit hebben gedaan. Dit is leuk voor de bezoeker, maar dient ook als input voor het museum of science center. Je kunt hier namelijk uithalen hoe lang bezoekers bij een opstelling blijven staan, hoeveel er gebruik van wordt gemaakt en of er meerdere keren gebruik van wordt gemaakt.

Een andere manier om te meten is het analyseren van handelingen van bezoekers op basis van filmopnames. Dit gebeurt vooral bij interactieve opstellingen. Aan de hand van bewegingen, gezichtsuitdrukkingen, handelingen en verblijfsduur wordt het leerpotentieel geanalyseerd.

Science centra en musea kunnen ook van elkaar leren. Door de kwaliteit van hun educatieve programma’s te meten en met elkaar te vergelijken kunnen ze leren van elkaars sterke en zwakke punten.

Dit is een benchmark. Voor de VSC en verschillende science centra hebben wij zo’n benchmark uitgevoerd.

Mede door de bezuinigingen worden culturele instellingen gedwongen om te veranderen. Om te overleven moet de huidige organisatiestructuur worden herzien en moeten de instellingen hun activiteiten meer afstemmen op hun omgeving. Graag geef ik in deze blog tips uit de praktijk over hoe je als culturele instelling makkelijker staande kunt houden in deze veranderende tijd en je gerichter kunt werken en jouw doelen kunt bereiken. Kijk wat van toepassing is:

  1. Als culturele instelling is het belangrijk om naar buiten te treden, onderdeel uit te maken van de samenleving. Dit kan door actief te zijn op scholen, in de wijk en door je te profileren als middelpunt binnen de gemeente.
  2. Stel je eigen doelen. Wat wil je als organisatie bereiken? Hoe ga je dat doen? Houd hierbij rekening met je vertrekpunt. Waar sta je nu? Laat je niet beperken in het stellen van je doelen.
  3. Werk samen met verschillende partijen in je gemeente/regio, zoals scholen, verenigingen, bedrijven, andere culturele instellingen. Zoek partners waar je overeenkomstige doelen mee hebt waar je samen aan kunt werken. Dit kunnen ook partners zijn buiten de culturele sector, zoals sportorganisaties, bedrijven of welzijnswerk.
  4. Ben overal zichtbaar. Profileer je als culturele instelling op allerlei evenementen binnen de gemeente of regio. Werk daarbij samen met verschillende partijen door kunst & cultuur als verbinding te zien.
  5. Stimuleer verschillende competenties. Bij een muziekschool bijvoorbeeld creativiteit bij de cursisten i.p.v. alleen een muziekinstrument te leren spelen.
  6. Verantwoord je als instelling op een andere manier: Neem niet meer het aantal cursisten als indicator voor succes, maar het effect van je activiteit, bijvoorbeeld dat je ouderen hebt geactiveerd of kinderen hebt geënthousiasmeerd.
  7. Ga vraaggericht te werk in plaats van aanbodgericht. Hierdoor speel je als culturele instelling in op de behoefte van het publiek en je gemeenschap.
  8. Doe je projecten voor en met het publiek. Zorg voor interactie met de doelgroep.
  9. Biedt verschillende soorten activiteiten (kijken, doen, discussiëren, luisteren, beleven) aan voor verschillende doelgroepen (families, schoolklassen, liefhebbers die verdieping zoeken, bezoekers die vooral plezier willen hebben).
  10. Weet wie je doelgroepen zijn en wat hun behoeften zijn. Ken ze en geef ze een persona waardoor het meer gaat leven.
  11. Spreek de taal van het publiek. Stem de inhoud van je boodschap af op je doelgroep
  12. Zorg dat je project, activiteit of programma relevant is. Op deze manier trek je publiek en voelen mensen zich betrokken.

Wil je meer weten over hoe je dit als culturele organisatie aan moet pakken? Neem dan vrijblijvend contact op!

Cultuureducatie wordt steeds meer gezien als een belangrijk vak binnen het onderwijs. Net zo belangrijk als bijvoorbeeld taal en rekenen. Maar, als het gezien wordt als zo’n belangrijk vak, moet het ook zo behandeld worden. Er zal dan, binnen cultuureducatie, ook gekeken moeten worden naar de ontwikkeling van leerlingen. Net zoals bij rekenen en taal.

Culturele competenties bieden hiervoor een goed handvat om cultuureducatie in te richten. De competenties dienen als hulpmiddel om waar te nemen, te beoordelen, te plannen en een richting te bepalen voor de leerlingen. Hierdoor kunnen scholen hun culturele activiteiten zorgvuldiger kiezen en gericht werken aan de culturele ontwikkeling van hun leerlingen.

Culturele competenties gaan verder dan vakvaardigheden. Een competentie gaat over vaardigheden, kennis en houding. Over hart, hoofd en handen. Er worden over het algemeen drie competenties onderscheiden binnen het cultuuronderwijs:

Deze drie competenties zijn altijd met elkaar verbonden, maar een activiteit kan altijd een focus hebben op één van de drie. Aan elke competentie zijn gedragsindicatoren verbonden: Specifiek gedrag wat je bij de leerling terug wilt zien.

Voordelen van het werken aan competenties binnen cultuuronderwijs:

Ericssonstraat 2
5121 ML  Rijen
Nederland
Claudia’s hart ligt bij onderzoek. Haar werkwijze is heel persoonlijk; ieder onderzoek vraagt tenslotte om maatwerk. Samen met de klant formuleert ze doelen, die ze vervolgens ook realiseert. Daarbij is ze volkomen transparant en deelt ze graag haar kennis en ervaring met anderen via haar laagdrempelige digitale cursussen en e-books.
© 2022 – 2024 Claudia de Graauw. Alle rechten voorbehouden.
homeenvelopesmartphone