Creativiteit is een belangrijke vaardigheid. Er wordt steeds vaker een beroep op gedaan. Zowel in je volwassen leven als op school. Daarom is er ook steeds meer aandacht voor de ontwikkeling van creativiteit op scholen en met name het basisonderwijs. Samen met de Stichting Cultuur Eindhoven ben ik gaan kijken of je creativiteit kunt meten en wat je met zo’n instrument zou kunnen doen.
TNO[1] heeft in 2015 in opdracht van het ministerie OCW een instrument ontwikkeld waarmee gemeten kan worden hoe creatief iemand is aan de hand van zeven indicatoren en daarnaast in hoeverre de ontwikkeling van creativiteit gestimuleerd wordt (drie indicatoren).
✔ Nieuwsgierig
✔ Volhardend
✔ Vindingrijk
✔ Interacterend met anderen
✔ Output gericht
✔ Trots op werk
✔ Anders durven zijn
En de indicatoren voor het ontwikkelen van creatief vermogen zijn:
✔ Richting
✔ Ruimte
✔ Ruggenspraak
Maar wat kun je nu met deze indicatoren? Deze indicatoren zijn inmiddels vertaald in een gevalideerde vragenlijst. Met deze vragenlijst kun je leerlingen dus scoren op deze tien indicatoren. En dat biedt allerlei opties.
Allereerst kun je de creativiteit van de leerlingen (of andere personen) in beeld brengen, bijvoorbeeld met een spinnenwebgrafiek. Hiermee zie je waar iemand goed in is en waar minder goed. Aan de hand hiervan kun je de opdrachten en begeleiding die je geeft aanpassen. Het onderzoek van TNO heeft negen prototypische profielen onderscheiden en geeft per profiel tips. Je kunt dus ook kijken in welk prototypisch profiel iemand valt. Je kunt aan de hand hiervan aanpassen wat je aanbiedt.
Ten tweede kun je door de vragenlijst vaker af te nemen, de ontwikkeling op het gebied van creativiteit in beeld brengen. Door bijvoorbeeld (half) jaarlijks de vragenlijst af te nemen en de score van de zeven indicatoren in een spinnenweb naast elkaar in beeld te brengen. Kun je de ontwikkeling van leerlingen inzichtelijk maken.
Door de scores op de drie indicatoren voor het ontwikkelen van creatief vermogen in beeld te brengen, zie je wat de leerlingen aangeboden krijgen. Geeft de begeleider of leerkracht richting, ruimte en ruggenspraak? In welke mate wordt dit gedaan? Dit geeft de begeleider of leerkracht inzicht in wat hij/zij doet en daarmee de mogelijkheid dit te verbeteren.
Als je de creatieve ontwikkeling van leerlingen die aan een bepaald project meedoen in beeld brengt (zoals wij hebben gedaan met ‘de Reünie’ van de Ontdekfabriek), zie je op welke indicator(en) dat project impact heeft. Je moet hiervoor voor aanvang en na afloop van het project de vragenlijst afnemen. Op zeven indicatoren van creativiteit kun je zien of deze zijn toegenomen. Het beste kun je dit zien op individueel niveau. Als je werkt met alle tien de indicatoren zie je ook of je alle indicatoren aanbiedt die nodig zijn om creativiteit te ontwikkelen.
Het is natuurlijk ook mogelijk om leerlingen en begeleiders te observeren op deze indicatoren. Het rapport van TNO biedt geen observatielijst, maar wel voldoende aanknopingspunten om deze te maken. Beschreven staat hoe de indicatoren er uit zien en dit heb ik vertaald in een observatielijst voor de hele groep om lessen in het kader van ‘de Reünie’ te observeren. Dit kun je ook doen om leerlingen en begeleiders individueel te observeren en scoren. Je krijgt zo meer inzicht in de creativiteit en de ontwikkeling ervan, van de leerlingen. Deze observaties kun je op dezelfde manieren inzetten als de vragenlijst: om maatwerk te bieden, de ontwikkeling in beeld te brengen, feedback te geven aan begeleiders en leerkrachten en de impact van projecten in beeld te brengen.
Download het onderzoeksrapport hier met de resultaten van creativiteitsmetingen?
Als je als sportvereniging of culturele instelling bewust met talentontwikkeling bezig bent, wil je natuurlijk ook weten of het effect heeft. Ontwikkelen de talenten hun vaardigheden zoals verwacht? Is het aanbod dat je als organisatie aanbiedt uitdagend voor talenten? Zorgen de aangeboden activiteiten ervoor dat de talenten verder komen? Sluit het aan op hun behoeften? Door het talentonwikkelingstraject te monitoren en evalueren krijg je antwoord op deze vragen.
Onlangs onderzochten wij voor het Fonds voor Cultuurparticipatie de impact van hun regeling voor talentontwikkeling. Hierbij zagen we dat organisaties binnen de culturele sector steeds meer gestructureerd bezig zijn om talenten zich tot hun volle potentie te laten ontwikkelen. Met alle aspecten die daarbij komen kijken. Deze talentontwikkeling wordt ook steeds vaker gemonitord: is het talent op de goede weg? Haalt hij/zij zijn/haar leerdoelen?
Ook binnen de sportsector is talentontwikkeling een hot item. Topsporters zijn onze nationale trots. Jonge talenten worden gescout, gecultiveerd en gemotiveerd. Er ontstaan steeds meer methoden en modellen om talent te ontwikkelen. Om te weten of deze talenten zich blijven ontwikkelen in de richting waarvoor gekozen is, is monitoring en evaluatie nodig.
Door het talentontwikkelingstraject te monitoren en evalueren krijg je inzicht in de effecten van het traject. Je weet dan of de doelen die je hebt voor talentontwikkeling bereikt worden en wat je kunt doen om bij te sturen. Maar ook of het plan voor het talent actueel blijft of dat er bij gestuurd moet worden. Door inzicht te krijgen in de effecten kun je het talent op een effectieve en efficiënte manier ontwikkelen: worden motorische basisvaardigheden echt beter? Wordt strategisch vermogen ontwikkeld?
Naast dat monitoren je helpt om het programma intern te verbeteren, kun je met deze informatie ook verantwoording afleggen aan subsidiegevers, de legitimiteit van het traject aantonen én draagvlak creëren.
Wil je weten wat de impact is van jouw talentontwikkelingsprogramma? Ik kan je helpen bij het ontwikkelen van een meetinstrument waarmee je de effecten inzichtelijk kunt maken. Neem contact op voor meer informatie.
In de eerder verschenen blog gaf ik tips om discipline-overstijgend samen te werken. Om zo’n samenwerking goed te laten verlopen moet je elkaar kennen en weten wat bij de ander speelt. De gemeente kan een kennismaking op verschillende manieren faciliteren om de samenwerking op gang te brengen. Ik noem er een paar:
De gemeente kan een beursvloer organiseren, waar gehandeld wordt in diensten en goederen tussen ondernemers, maatschappelijke organisaties en verenigingen. Deals kunnen betrekking hebben op menskracht, kennis, toegang tot netwerken, materiaal, faciliteiten en creativiteit. Wat de één over heeft of graag wil bieden, is voor de ander zeer gewenst. Een beursvloer bevordert de contacten en samenwerking tussen het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties in de gemeente.
Speeddaten is ook een manier voor netwerken, (verdere) kennismakingen en kennisuitwisseling. Tijdens een speeddate vinden er korte gesprekken plaats tussen verschillende organisaties in de gemeente. Door de opzet van de bijeenkomsten komen organisaties de elkaar (nog) niet kennen tot verrassende, inspirerende en leuke gesprekken en er ontstaat een leuke en speelse sfeer.
Een marktplaats geeft organisaties, verenigingen en ondernemers uit de gemeente de gelegenheid om hun producten, programma’s en activiteiten te presenteren. Bijvoorbeeld door echte marktkramen te gebruiken. Organisaties kunnen elkaar ontmoeten, maar ook het publiek kan kennismaken met het aanbod in de gemeente. Een marktplaats is een meer informele vorm van de beursvloer, die toegankelijk gemaakt kan worden voor een breder publiek.
Bij een gezamenlijke brainstormsessie komen verschillende partijen bij elkaar om samen ideeën uit te wisselen. Tijdens een brainstormsessie heeft iedereen een gelijkwaardige positie en kan iedereen vrijuit praten. Doordat verschillende partijen bij elkaar komen leren organisaties elkaar kennen en kunnen nieuwe ideeën ontstaan voor mogelijke samenwerkingen.
Gemeenten werken steeds vaker samen met kunstenaars of culturele ondernemers om culturele initiatieven op te zetten om maatschappelijke en sociale doelen die de gemeente heeft te bereiken. Zo’n samenwerking kan mooie initiatieven voortbrengen, maar verloopt (nog) niet altijd even vlekkeloos. Een aantal dingen waar je als gemeente (en als kunstenaar) rekening mee moet houden tijdens een samenwerking:
Steeds vaker zoeken organisaties binnen de culturele sector en sport elkaar op voor sociale en educatieve projecten binnen een wijk, stad of gemeente. Deze samenwerking kan stroef verlopen door verschillen in mentaliteit of denkwijzen. De kunst is om te focussen op opbrengsten die juist wel overeenkomen of elkaar aanvullen. Ik noem er vier:
Binnen zowel de sport als cultuur komen beoefenaars samen. Het is niet alleen belangrijk om goed te worden in sport of kunst. Ontmoeting, en daarmee dingen als samenwerken, het gevoel hebben dat je ergens bij hoort, respect voor elkaar en assertiviteit zijn vaak een belangrijk onderdeel van de activiteiten. Zeker binnen de amateurbeoefening van zowel sport als kunst is het ontmoeten en in gesprek raken met anderen een belangrijke drijfveer om deel te nemen of te bezoeken
Naast ontmoeting is het in beide sectoren belangrijk dat deelnemers zichzelf en hun vaardigheden leren kennen en vervolgens ook verbeteren. Zowel sport als cultuur bieden deelnemers een platform om zichzelf te ontwikkelen. De sectoren kunnen elkaar hierin goed aanvullen.
Zowel sport als kunst & cultuur vormen een uitlaatklep voor mensen. Het zijn manieren om los te komen van de dagelijkse sleur en te ontspannen. Bij zowel sport als cultuur kun je je hoofd leegmaken en ontsnappen aan de realiteit door te bewegen en creatief bezig te zijn.
Sporten doe je meestal voor je plezier. Naast ontspanning en voor je gezondheid beoefen je een sport omdat het leuk is. Dit geldt ook voor het beoefenen van kunst. Je schildert, danst of maakt muziek in de eerste plaats voor je plezier. Het is een hobby. Ook het kijken naar kunst of sport biedt vermaak. Denk aan het luisteren naar muziek of het bezoeken van een voetbalwedstrijd.
Een mooi voorbeeld van een project waarin sport en cultuur samenkomen is Circusstad Rotterdam, een interactie tussen lokaal sporttalent, urban arts en het circus als kunstvorm.
Wil je kwantitatieve informatie verzamelen over bijvoorbeeld de populariteit van onderdelen van je tentoonstelling, maar wil je de bezoekers niet belasten met een vragenlijst? Dan kun je kiezen voor tracking als onderzoeksmethode. Tracking is het volgen van bezoekers of klanten via de wifi of bluetooth van hun eigen apparaten (smartphone, tablet, laptop etc.). Het kan ook gedaan worden door mensen een apparaatje mee te geven, waarmee je ze volgt. Het wordt veel in winkels gedaan, maar de techniek is natuurlijk ook beschikbaar voor het museum. Het geeft je kwantitatieve informatie over de looproute, hoelang zij blijven en wat de meest populaire onderdelen van de tentoonstelling.
Bij tracking kun je daadwerkelijke handelingen van bezoekers aan het museum achterhalen, maar het is soms lastig om deze handelingen te interpreteren. Bijvoorbeeld: Als mensen vaak op een bepaald punt stil blijven staan dan lijkt het een teken dat op die plek de tentoonstelling heel interessant is. Maar misschien blijven bezoekers daar wel staan omdat ze daar een goed wifi-signaal hebben met hun telefoon en heeft het dus weinig met de tentoonstelling te maken. Het is belangrijk om rekening te houden met zulke externe factoren. Combineer hiervoor tracking met een kwalitatieve methode van onderzoek, om ook meer informatie over de motivaties van bezoekers voor een bepaalde houding te achterhalen.
Het is belangrijk om van tevoren een analyseplan op te stellen met duidelijke criteria. Door deze lijst interpretatievrij te maken, is de kans kleiner dat er op een subjectieve manier geanalyseerd wordt.
Als je gebruik maakt van het wifi-signaal of bluetooth van de apparaten van bezoekers schaadt je de privacy van je bezoekers nauwelijks, maar als je naast tracking door wifi of bluetooth ook video opnames van bezoekers wilt maken is het wel nodig om toestemming aan deze bezoekers te vragen. Beslis voor jezelf hoe je hier mee omgaat. Het is netjes om je bezoekers te informeren, bijvoorbeeld met een bordje, dat je ze volgt.
Lees meer over hoe musea de effecten van tentoonstellingen kunnen meten.
Musea en science centra willen steeds vaker weten of het werkt wat ze doen. Het gaat dan niet over het hebben van zo veel mogelijk bezoekers, maar over de kwaliteit van hun (educatieve) programma. Wordt hun doel, namelijk het beïnvloeden van de interesse voor, de houding naar en de kennis over (bijvoorbeeld) natuur, cultuur, geschiedenis of wetenschap, bereikt? Deze doelen worden op verschillende manieren gemeten.
Eén manier is het houden van een enquête. Bezoekers worden dan schriftelijk bevraagd over hun ervaringen tijdens het bezoek. Omdat musea en science centra vaak niet de kennis (en tijd) in huis hebben over het doen van onderzoek, is het voor hen soms lastig om de juiste vragen te stellen en de resultaten te interpreteren. Wil je daadwerkelijk informatie waar je iets mee kunt, dan is het belangrijk om de juiste indicatoren te bepalen voor de enquête.
Naast de interne enquête worden er ook grootschalige internationale onderzoeken gedaan waar de science centra en musea aan mee kunnen doen. Ook kunnen afgeronde grootschalige onderzoeken dienen als informatiebron voor de musea.
Ook maken veel musea en science centra gebruik van RF-ID (identificatie met radiogolven) bij interactieve opstellingen om effecten te meten. Bezoekers kunnen dan (a.d.h.v. een armbandje) hun activiteiten opslaan en achteraf (online) terug zien wat ze hebben gedaan en hoe ze dit hebben gedaan. Dit is leuk voor de bezoeker, maar dient ook als input voor het museum of science center. Je kunt hier namelijk uithalen hoe lang bezoekers bij een opstelling blijven staan, hoeveel er gebruik van wordt gemaakt en of er meerdere keren gebruik van wordt gemaakt.
Een andere manier om te meten is het analyseren van handelingen van bezoekers op basis van filmopnames. Dit gebeurt vooral bij interactieve opstellingen. Aan de hand van bewegingen, gezichtsuitdrukkingen, handelingen en verblijfsduur wordt het leerpotentieel geanalyseerd.
Science centra en musea kunnen ook van elkaar leren. Door de kwaliteit van hun educatieve programma’s te meten en met elkaar te vergelijken kunnen ze leren van elkaars sterke en zwakke punten.
Dit is een benchmark. Voor de VSC en verschillende science centra hebben wij zo’n benchmark uitgevoerd.
Mede door de bezuinigingen worden culturele instellingen gedwongen om te veranderen. Om te overleven moet de huidige organisatiestructuur worden herzien en moeten de instellingen hun activiteiten meer afstemmen op hun omgeving. Graag geef ik in deze blog tips uit de praktijk over hoe je als culturele instelling makkelijker staande kunt houden in deze veranderende tijd en je gerichter kunt werken en jouw doelen kunt bereiken. Kijk wat van toepassing is:
Wil je meer weten over hoe je dit als culturele organisatie aan moet pakken? Neem dan vrijblijvend contact op!
Cultuureducatie wordt steeds meer gezien als een belangrijk vak binnen het onderwijs. Net zo belangrijk als bijvoorbeeld taal en rekenen. Maar, als het gezien wordt als zo’n belangrijk vak, moet het ook zo behandeld worden. Er zal dan, binnen cultuureducatie, ook gekeken moeten worden naar de ontwikkeling van leerlingen. Net zoals bij rekenen en taal.
Culturele competenties bieden hiervoor een goed handvat om cultuureducatie in te richten. De competenties dienen als hulpmiddel om waar te nemen, te beoordelen, te plannen en een richting te bepalen voor de leerlingen. Hierdoor kunnen scholen hun culturele activiteiten zorgvuldiger kiezen en gericht werken aan de culturele ontwikkeling van hun leerlingen.
Culturele competenties gaan verder dan vakvaardigheden. Een competentie gaat over vaardigheden, kennis en houding. Over hart, hoofd en handen. Er worden over het algemeen drie competenties onderscheiden binnen het cultuuronderwijs:
Deze drie competenties zijn altijd met elkaar verbonden, maar een activiteit kan altijd een focus hebben op één van de drie. Aan elke competentie zijn gedragsindicatoren verbonden: Specifiek gedrag wat je bij de leerling terug wilt zien.
Voordelen van het werken aan competenties binnen cultuuronderwijs:
Kunst Centraal is een organisatie op het gebied van kunst- en cultuureducatie. Zij stimuleren de vraag naar en versterken het aanbod van cultuureducatie in de provincie Utrecht. Kunst Centraal doet mee met het landelijk programma 'Cultuureducatie met Kwaliteit' en heeft mij gevraagd hen te begeleiden bij hun moneva (monitoring & evaluatie).
De medewerkers van Kunst Centraal en Landschap Erfgoed Utrecht (partner bij het programma 'Cultuureducatie met Kwaliteit') hebben zelf de nulmeting van hun moneva uitgevoerd. Ik heb ze hierbij begeleid, richting gegeven, gecoacht zodat zij de verzamelde informatie om konden zetten in praktische beleidsinformatie waarmee zij hun programma kunnen voeden. Doordat ze het zelf hebben gedaan onder mijn begeleiding hebben ze nu een goede meting met nuttige informatie en kunnen ze het de volgende keer zelf.