In steeds meer gemeentes werkt tegenwoordig een cultuurcoach of combinatiefunctionaris. Er wordt hiervoor gekozen omdat een schakel nodig is culturele organisaties en andere organisaties, zoals scholen in de gemeente. In steeds meer onderzoeken komen we de cultuurcoach tegen. Reden om uit te zoeken wat taken zijn, hoe de cultuurcoach gefinancierd wordt en wat belangrijke aandachtspunten zijn voor gemeenten.

Taken van de cultuurcoach

Vanuit de gemeente krijgt de cultuurcoach doelstellingen mee waaraan gewerkt moet worden. Een cultuurcoach is vaak werkzaam bij een culturele instelling, bij een zorg- en welzijnsorganisatie of in het onderwijs. Daarnaast zijn er in verschillende gemeenten organisaties waar de cultuurcoach naast de sportcoach werkzaam is. De cultuurcoach heeft een aantal taken waaraan gewerkt wordt:

  1. Het stimuleren van culturele activiteiten in de gemeente.
  2. Het onderhouden van contacten tussen de diverse organisaties en gemeente.
  3. Het leggen van verbindingen tussen kunst en cultuur en andere gemeentelijke domeinen.

Je kunt de cultuurcoach dan ook zien als de spin in het web van de gemeente op het gebied van kunst en cultuur.

Manier van financieren

Door middel van de Brede Regeling Combinatiefuncties kon de cultuurcoach in het verleden betaald worden. De gemeente krijgt subsidie wanneer de gemeente zelf ook een deel van de kosten voor de cultuurcoach betaald. Deze regeling is in 2023 voor vier jaar verlengd, maar valt nu onder de Brede Specifieke Uitkering. (de Brede SPUK). In deze brede regeling worden verschillende thema’s samengevoegd, namelijk sport, gezondheid, sociaal welzijn en cultuur. Door deze samenvoeging wordt de verbinding tussen de thema’s nog sterker gemaakt en kan er aansluiting gevonden worden op lokale sport en/of preventieakkoorden en cultuurnota’s. Op deze manier wordt er gestimuleerd dat iedereen in mee kan doen op het gebied van sport, kunst en cultuur.

Belangrijke aandachtspunten

In 2022 heeft het LKCA een onderzoek gedaan naar cultuurcoaches. Hieruit is gebleken dat er meer geld beschikbaar moet komen voor de cultuurcoaches. Daarnaast moeten de gemeenten duidelijkere doelstellingen formuleren. De belangrijkste aanbevelingen uit het onderzoek zijn:

[1] LKCA. (2022). Cultuurcoaches onder de loep. Utrecht: LKCA.

Cultuureducatie krijgt steeds meer een vaste plek op de scholen en is een belangrijke basis voor goed onderwijs. Ook bij de verbinding tussen binnen- en buitenschools aanbod speelt cultuureducatie een steeds groetere rol. Bij deze verbinding staat de ontwikkeling van kinderen centraal. Hierin kunnen culturele organisaties een rol spelen. Zij kunnen de scholen ondersteunen dit vorm te geven. Steeds vaker wordt de samenwerking dan ook opgezocht door verschillende partijen.

Regeling school en omgeving

Om de binnen- en buitenschoolse activiteiten aan elkaar te verbinden is de School en Omgeving regeling in het leven geroepen. Dit was eerder de Rijke Schooldag. Binnen deze regeling worden binnen- en buitenschoolse activiteiten aan elkaar gekoppeld. Door deze regeling wordt de kansengelijkheid vergroot en kun je al je leerlingen nieuwe ervaringen bieden op het gebied van kunst & cultuur en sport. De regeling is nu nog specifiek geënt op achterstandsscholen. Het programma moet door de gemeente, welzijnsorganisaties en scholen gedragen moet worden.

Scholen

Scholen bieden ook steeds vaker cultuur aan in de buitenschoolse activiteiten . Hiervoor wordt samen gewerkt met culturele organisaties en welzijnsorganisaties. Zo wordt er bijvoorbeeld gebruik gemaakt van lokalen in de school, maar is er ook uitwisseling tussen scholen in één wijk mogelijk, zodat alle kinderen in de wijk in aanraking kunnen komen met cultuureducatie. Zolang het in de wijk is, is het voor leerlingen haalbaar om van de ene school naar de andere school te gaan. Waar het voor binnenschoolse activiteiten lastig is om samen te werken met andere scholen, zijn er meer mogelijkheden om samen te werken op het gebied van buitenschoolse cultuureducatie.

Culturele organisaties

Culturele organisaties zoeken steeds meer de samenwerking op met scholen. Niet alleen om binnenschoolse cultuureducatie aan te bieden, maar ook buitenschoolse. Culturele organisaties vinden het veelal interessant om hier aan mee te werken, omdat het een leuke manier is om leerlingen kennis te laten maken met hen. Vaak stromen enkele leerlingen door naar de vereniging na deze kennismaking tijdens en na school. Ook buitenschoolse opvangorganisaties maken gebruik van de expertise van culturele organisaties voor activiteiten. Culturele organisaties werken ook samen met scholen door bijvoorbeeld materialen uit te lenen, denk hierbij aan muziekinstrumenten die gebruikt kunnen worden in de lessen.

Penvoerders

Penvoerders kunnen in deze verbinding een belangrijke rol spelen. Als penvoerder hebben zij contact met de scholen en met de culturele aanbieders. Dit kan direct maar ook via cultuurcoaches of cultuurmakelaars. Door de informatie via een cultuurcoach te laten lopen, kan dit worden gestroomlijnd en worden scholen niet overspoeld met aanbieders.

Monitoring en evaluatie wordt steeds vaker verplicht gesteld bij subsidieaanvragen. Dit wordt onder andere gedaan omdat monitoren en evalueren de aanvragers helpen zicht te houden op hun project en het bereiken van hun doel.

Monitoren = zicht houden op het projectverloop

Door een project te monitoren krijgt een projectleider inzicht in zijn project en weet tijdig wanneer en waar er bijgestuurd moet worden. Door stelselmatig, dus regelmatig, voor het project belangrijke feiten op een rijtje te zetten, houdt de projectleider grip op het project en is de kans groter dat het projectdoel gehaald wordt.

Dit kan zo uitgebreid en dus ook zo praktisch als nodig. Wetenschappelijke onderzoeken zijn hiervoor niet nodig. Ook vergelijkingen met andere soortgelijke projecten niet. (Het gaat ten slotte om het bereiken van jouw projectdoel en niet meer of iets anders te bereiken dan je collega-projectaanvragers). Wel is een duidelijk beeld over het te behalen doel nodig, welke subdoelen hier aan bijdragen en wat hiervoor gedaan moet worden. Dit leidt tot het meetbaar maken van je doel.

Meetbaar maken van je doel

Om je doel meetbaar te maken en dus een instrumentarium te krijgen dat je in kunt zetten om te monitoren moet je allereerst je doel duidelijk stellen. Hoe specifieker je dit doet, des te gemakkelijker wordt het dit meetbaar te maken. Splits je doel hiervoor op in subdoelen. En blijf doorvragen (wat, hoe, wanneer, hoeveel, waar). Vertaal container begrippen in concrete doelen en probeer hierbij niet te verzanden in overtreffende woorden (beter, meer), maar maak het specifiek. Stel je doel en subdoelen zo SMART mogelijk op.

Hoe kun je meten?

Als je je subdoelen hebt vastgesteld en je hebt hierbij in detail doorgevraagd, heb je enerzijds input voor je projectplan en anderzijds een aantal ijkpunten waarop je wilt monitoren. Per ijkpunt moet gekeken worden hoe je je dat gaat meten. Er zijn verschillende manieren van meten: gestructureerde gesprekken, vragenlijsten, documentstudie van aanwezig materiaal zijn enkele voorbeelden. Kun je het zelf doen, zoals het aantal scholen dat mee werkt of heb je hulp nodig. Omdat de subdoelen verschillen per project, is het lastig daar iets algemeens over te zeggen. Mocht je hier behoefte aan hebben, kijk ik graag een keer mee naar het projectplan, de doelen en subdoelen om samen te komen tot manieren waarop iets gemeten kan worden. Kijk ook naar mijn blog: tien tips voor het meten van effecten en enkele cases toegelicht in mijn blog over het meetbaar maken van effecten van projecten of programma.

Wanneer ga je meten?

De eerste meting is bij aanvang. Je wilt ten slotte de beginsituatie weten.

Vervolgens ga je naar behoeve gedurende het project meten. Dit kan halfjaarlijks of jaarlijks. De ijkpunten die je hebt gebruikt bij de eerste meting, ga je gedurende het project regelmatig vaststellen. Indien nodig kun je een informatiesysteem ontwerpen waarin de benodigde informatie op gezette tijden aangeleverd wordt. Je kunt hierbij denken aan halfjaarlijks terugkerende gesprekken met een vast structuur met betrokken partijen of aan het jaarlijks bestuderen van het beleidsplan van de school via een vast stramien.

Zorg er voor dat je telkens weer dezelfde soort informatie krijgt waardoor ontwikkeling zichtbaar is, maar ook die informatie waarop je kunt sturen.


[1] Enkele voorbeelden van vragen: Wat verstaan wij onder een doorgaande leerlijn? Hoe moet deze eruit zien? Wat is een relatie tussen school en culturele instelling (elkaars telefoonnummer hebben, op de hoogte zijn van het aanbod, regelmatig overleggen hoe het cultureel aanbod ingepast kan worden in het curriculum). Over hoeveel scholen gaat het? Wat is het deskundigheidsniveau van leerkrachten nu en wat zou het moeten zijn. Wat definieert het deskundigheidsniveau (inhoudelijke kennis, vaardigheid om cultuur te relateren aan andere lesstof).

Meer informatie over Monitoring

In een ander blog hebben we verteld wat EVI inhoudt en wat je er mee kunt doen. Wanneer een penvoerder van Cultuureducatie met Kwaliteit (CmK) ervoor heeft gekozen om er mee aan de slag te gaan zijn er een aantal zaken de uitgezocht moeten worden. Hierover hebben wij 7 tips om EVI in te voeren verzameld tijdens het doen van een onderzoek naar EVI en de invoering ervan.

Deze tips zijn natuurlijk niet alleen voor het gebruiken van EVI, je zou ze ook bij andere meetinstrumenten kunnen gebruiken die je nieuw wilt gaan inzetten. Kijk dan welke tip van toepassing kan zijn voor je.

Wanneer je bekend bent in de wereld van cultuureducatie hoor je steeds vaker geluiden over EVI. Vooral binnen het primair onderwijs, maar de eerste geluiden over EVI in het voortgezet onderwijs hebben ons ook bereikt. Wat is EVI en niet onbelangrijk: wat heb je aan EVI? In deze blog ga ik je er meer over vertellen.

Het ontstaan van EVI

Stichting Kunst en Cultuur heeft EVI ontwikkeld als zelfevaluatie instrument voor de scholen die gebruik maakten van de CmK-regeling (Cultuureducatie met Kwaliteit). De zelfevaluatie geeft de scholen inzicht en informatie over ontwikkelmogelijkheden. Daarnaast wordt de verzamelde data geanonimiseerd en gebruikt voor de verantwoording voor de CmK-regeling. EVI is samen met de Rijksuniversiteit Groningen ontwikkeld. Dit is doorontwikkeld door LKCA met verschillende cultuureducatie organisaties, zodat deze landelijk ingezet kon worden en EVI 2.0 is ontstaan. Op deze manier is het vooral een ontwikkelingsinstrument geworden voor de scholen.

EVI in de praktijk

EVI is een ontwikkelingsinstrument voor scholen om te zien waar ze staan en welke stappen ze nog kunnen ondernemen in de toekomst. EVI is niet oordelend. Het laat zien waar je als school staat en het helpt scholen verder om het beleid uit te voeren. Daarnaast is het een gespreksinstrument voor coaches, adviseurs en begeleiders van cultuureducatie op scholen.

Om EVI goed in te vullen heeft de ICC-er gemiddeld een uur nodig. Vooral de eerste keer kan het tijdsintensief zijn om EVI in te vullen. Een nieuwe ICC’er kan hulp vragen wanneer deze EVI voor de eerste keer moet invullen. Tijdens het invullen kan er een hulpvraag gesteld worden door de school aan de coach, adviseur of begeleider van de penvoerder. Deze komt hier automatisch terecht en kan hierover contact opnemen.

Na het invullen van EVI krijgt de school direct de resultaten te zien en het scenario waar ze inzitten. Ze krijgen tips en suggesties voor vervolgstappen. Scholen gebruiken EVI om na te denken over hun cultuurvisie en het beleid op hun school. De coaches, adviseurs en begeleiders kunnen hierbij helpen.

Voor de penvoerder van Cultuureducatie met Kwaliteit kan er een geanonimiseerde analyse van alle ingevulde EVI’s gemaakt worden door een kennispartner. Dit is een universiteit waar LKCA een samenwerkingsovereenkomst mee heeft. Deze kennispartners werken volgens een vast stramien om de resultaten te analyseren. Naast de rapportage is het is het mogelijk om de scholen te vergelijken, als het er maar minimaal 5 scholen zijn om de anonimiteit te houden. Deze vergelijking is af te zetten op wijkniveau, stadsniveau, maar straks ook landelijk.

EVI en de verantwoording

Tijdens het invullen van EVI worden kwantitatieve en kwalitatieve gegevens verzameld. Zo zijn er veel open vragen, maar ook een aantal gesloten vragen waar aantallen ingevuld moeten worden. Deze gegevens kan de penvoerder van CmK  gebruiken in haar verantwoording naar Fonds Cultuurparticipatie. Niet alle gegevens die nodig zijn voor de verantwoording, zijn terug te vinden in EVI. Er zullen toch extra gegevens verzameld moeten worden naast EVI.

Naast het rapport dat gemaakt wordt door een kennispartner is er een reactie nodig op het rapport om de resultaten te duiden. Denk hierbij aan een begeleidend schrijven met reacties op resultaten.

Creativiteit is een belangrijke vaardigheid. Er wordt steeds vaker een beroep op gedaan. Zowel  in je volwassen leven als op school. Daarom is er ook steeds meer aandacht voor de ontwikkeling van creativiteit op scholen en met name het basisonderwijs. Samen met de Stichting Cultuur Eindhoven ben ik gaan kijken of je creativiteit kunt meten en wat je met zo’n instrument zou kunnen doen.

TNO[1] heeft in 2015 in opdracht van het ministerie OCW een instrument ontwikkeld waarmee gemeten kan worden hoe creatief iemand is aan de hand van zeven indicatoren en daarnaast in hoeverre de ontwikkeling van creativiteit gestimuleerd wordt (drie indicatoren).


De indicatoren voor creatief vermogen zijn:

✔ Nieuwsgierig

Volhardend

Vindingrijk

Interacterend met anderen

Output gericht

Trots op werk

Anders durven zijn

 En de indicatoren voor het ontwikkelen van creatief vermogen zijn:

✔ Richting

✔  Ruimte

✔  Ruggenspraak

Maar wat kun je nu met deze indicatoren? Deze indicatoren zijn inmiddels vertaald in een gevalideerde vragenlijst. Met deze vragenlijst kun je leerlingen dus scoren op deze tien indicatoren. En dat biedt allerlei opties.

Maatwerk aanbieden aan leerlingen

Allereerst kun je de creativiteit van de leerlingen (of andere personen) in beeld brengen, bijvoorbeeld met een spinnenwebgrafiek. Hiermee zie je waar iemand goed in is en waar minder goed. Aan de hand hiervan kun je de opdrachten en begeleiding die je geeft aanpassen. Het onderzoek van TNO heeft negen prototypische profielen onderscheiden en geeft per profiel tips. Je kunt dus ook kijken in welk prototypisch profiel iemand valt. Je kunt aan de hand hiervan aanpassen wat je aanbiedt.

Ontwikkeling per leerling in beeld brengen

Ten tweede kun je door de vragenlijst vaker af te nemen, de ontwikkeling op het gebied van creativiteit in beeld brengen. Door bijvoorbeeld (half) jaarlijks de vragenlijst af te nemen en de score van de zeven indicatoren in een spinnenweb naast elkaar in beeld te brengen. Kun je de ontwikkeling van leerlingen inzichtelijk maken.

Feedback voor de begeleiders en leerkrachten

Door de scores op de drie indicatoren voor het ontwikkelen van creatief vermogen in beeld te brengen, zie je wat de leerlingen aangeboden krijgen. Geeft de begeleider of leerkracht richting, ruimte en ruggenspraak? In welke mate wordt dit gedaan? Dit geeft de begeleider of leerkracht inzicht in wat hij/zij doet en daarmee de mogelijkheid dit te verbeteren.

Impact in beeld brengen

Als je de creatieve ontwikkeling van leerlingen die aan een bepaald project meedoen in beeld brengt (zoals wij hebben gedaan met ‘de Reünie’ van de Ontdekfabriek), zie je op welke indicator(en) dat project impact heeft. Je moet hiervoor voor aanvang en na afloop van het project de vragenlijst afnemen. Op zeven indicatoren van creativiteit kun je zien of deze zijn toegenomen. Het beste kun je dit zien op individueel niveau. Als je werkt met alle tien de indicatoren zie je ook of je alle indicatoren aanbiedt die nodig zijn om creativiteit te ontwikkelen.

Observeren

Het is natuurlijk ook mogelijk om leerlingen en begeleiders te observeren op deze indicatoren. Het rapport van TNO biedt geen observatielijst, maar wel voldoende aanknopingspunten om deze te maken. Beschreven staat hoe de indicatoren er uit zien en dit heb ik vertaald in een observatielijst voor de hele groep om lessen in het kader van ‘de Reünie’ te observeren. Dit kun je ook doen om leerlingen en begeleiders individueel te observeren en scoren. Je krijgt zo meer inzicht in de creativiteit en de ontwikkeling ervan, van de leerlingen. Deze observaties kun je op dezelfde manieren inzetten als de vragenlijst: om maatwerk te bieden, de ontwikkeling in beeld te brengen, feedback te geven aan begeleiders en leerkrachten en de impact van projecten in beeld te brengen.

Download het onderzoeksrapport hier met de resultaten van creativiteitsmetingen? 

[1] Stubbé, H.E. Jetten, A.M. Paradies, G.L. en Veldhuis, G.J. (2015) Creatief Vermogen - de ontwikkeling van een meetinstrument voor leerlingen op school, TNO-Soesterberg

Mede door de bezuinigingen worden culturele instellingen gedwongen om te veranderen. Om te overleven moet de huidige organisatiestructuur worden herzien en moeten de instellingen hun activiteiten meer afstemmen op hun omgeving. Graag geef ik in deze blog tips uit de praktijk over hoe je als culturele instelling makkelijker staande kunt houden in deze veranderende tijd en je gerichter kunt werken en jouw doelen kunt bereiken. Kijk wat van toepassing is:

  1. Als culturele instelling is het belangrijk om naar buiten te treden, onderdeel uit te maken van de samenleving. Dit kan door actief te zijn op scholen, in de wijk en door je te profileren als middelpunt binnen de gemeente.
  2. Stel je eigen doelen. Wat wil je als organisatie bereiken? Hoe ga je dat doen? Houd hierbij rekening met je vertrekpunt. Waar sta je nu? Laat je niet beperken in het stellen van je doelen.
  3. Werk samen met verschillende partijen in je gemeente/regio, zoals scholen, verenigingen, bedrijven, andere culturele instellingen. Zoek partners waar je overeenkomstige doelen mee hebt waar je samen aan kunt werken. Dit kunnen ook partners zijn buiten de culturele sector, zoals sportorganisaties, bedrijven of welzijnswerk.
  4. Ben overal zichtbaar. Profileer je als culturele instelling op allerlei evenementen binnen de gemeente of regio. Werk daarbij samen met verschillende partijen door kunst & cultuur als verbinding te zien.
  5. Stimuleer verschillende competenties. Bij een muziekschool bijvoorbeeld creativiteit bij de cursisten i.p.v. alleen een muziekinstrument te leren spelen.
  6. Verantwoord je als instelling op een andere manier: Neem niet meer het aantal cursisten als indicator voor succes, maar het effect van je activiteit, bijvoorbeeld dat je ouderen hebt geactiveerd of kinderen hebt geënthousiasmeerd.
  7. Ga vraaggericht te werk in plaats van aanbodgericht. Hierdoor speel je als culturele instelling in op de behoefte van het publiek en je gemeenschap.
  8. Doe je projecten voor en met het publiek. Zorg voor interactie met de doelgroep.
  9. Biedt verschillende soorten activiteiten (kijken, doen, discussiëren, luisteren, beleven) aan voor verschillende doelgroepen (families, schoolklassen, liefhebbers die verdieping zoeken, bezoekers die vooral plezier willen hebben).
  10. Weet wie je doelgroepen zijn en wat hun behoeften zijn. Ken ze en geef ze een persona waardoor het meer gaat leven.
  11. Spreek de taal van het publiek. Stem de inhoud van je boodschap af op je doelgroep
  12. Zorg dat je project, activiteit of programma relevant is. Op deze manier trek je publiek en voelen mensen zich betrokken.

Wil je meer weten over hoe je dit als culturele organisatie aan moet pakken? Neem dan vrijblijvend contact op!

Cultuureducatie wordt steeds meer gezien als een belangrijk vak binnen het onderwijs. Net zo belangrijk als bijvoorbeeld taal en rekenen. Maar, als het gezien wordt als zo’n belangrijk vak, moet het ook zo behandeld worden. Er zal dan, binnen cultuureducatie, ook gekeken moeten worden naar de ontwikkeling van leerlingen. Net zoals bij rekenen en taal.

Culturele competenties bieden hiervoor een goed handvat om cultuureducatie in te richten. De competenties dienen als hulpmiddel om waar te nemen, te beoordelen, te plannen en een richting te bepalen voor de leerlingen. Hierdoor kunnen scholen hun culturele activiteiten zorgvuldiger kiezen en gericht werken aan de culturele ontwikkeling van hun leerlingen.

Culturele competenties gaan verder dan vakvaardigheden. Een competentie gaat over vaardigheden, kennis en houding. Over hart, hoofd en handen. Er worden over het algemeen drie competenties onderscheiden binnen het cultuuronderwijs:

Deze drie competenties zijn altijd met elkaar verbonden, maar een activiteit kan altijd een focus hebben op één van de drie. Aan elke competentie zijn gedragsindicatoren verbonden: Specifiek gedrag wat je bij de leerling terug wilt zien.

Voordelen van het werken aan competenties binnen cultuuronderwijs:

Begeleiding moneva kunst centraal

Kunst Centraal is een organisatie op het gebied van kunst- en cultuureducatie. Zij stimuleren de vraag naar en versterken het aanbod van cultuureducatie in de provincie Utrecht. Kunst Centraal doet mee met het landelijk programma 'Cultuureducatie met Kwaliteit' en heeft mij gevraagd hen te begeleiden bij hun moneva (monitoring & evaluatie).

De medewerkers van Kunst Centraal en Landschap Erfgoed Utrecht (partner bij het programma 'Cultuureducatie met Kwaliteit') hebben zelf de nulmeting van hun moneva uitgevoerd. Ik heb ze hierbij begeleid, richting gegeven, gecoacht zodat zij de verzamelde informatie om konden zetten in praktische beleidsinformatie waarmee zij hun programma kunnen voeden. Doordat ze het zelf hebben gedaan onder mijn begeleiding hebben ze nu een goede meting met nuttige informatie en kunnen ze het de volgende keer zelf.

Lees meer:

Veel culturele instellingen ontwikkelen activiteiten op het gebied van cultuureducatie. Maar wat is de kwaliteit hiervan? Dit is voor de culturele instelling interessant om zo je kwaliteit te verbeteren. Maar dit is ook voor subsidiegevers interessant. Gemeenschapsgeld moet ten slotte doelmatig besteed worden.

De volgende vijf indicatoren zijn van belang bij het vaststellen en verbeteren van de kwaliteit van cultuureducatie:

  1. Positie: In hoeverre is cultuureducatie geïntegreerd in de bedrijfsvoering en de organisatie? Zijn er bijvoorbeeld middelen (geld en manuren) gereserveerd voor cultuureducatie?
  2. Samenwerking: Wordt er samen gewerkt met andere partijen? Wie zijn dit? En hoe ziet deze samenwerking er uit?
  3. Bereik: Hoeveel mensen worden bereikt? En wie zijn dit? (leerlingen, volwassenen, mensen die veel of weinig aan cultuur doen)
  4. Doelstelling: Waarom biedt een instelling cultuureducatieve instellingen? Wordt voornamelijk naar de eigen instelling gekeken (binnenhalen van meer bezoekers) of wordt er een breder doel nagestreefd zoals een bijdrage leveren aan cultureel burgerschap?
  5. Evaluatie: Wordt er geëvalueerd? Leert een instelling van eerdere activiteiten? Hoe doen ze dit? Is dit structureel?

Deze vijf indicatoren hangen samen. Dat betekent dat als je op een van deze punten je organisatie verbetert, andere punten zullen volgen. Door bijvoorbeeld projecten structureel te evalueren, zul je leren van projecten uit het verleden. Door je verbeterpunten te kennen (en er aan te werken), krijg je inzicht hoe je beter en met meer partijen kunt samenwerken (en hier meer profijt uit te halen), zal je bereik verbeteren (omdat je beter leert inspelen op behoeften, maar ook beter je (potentiele) cursisten leert bereiken).

Onlangs heb ik een artikel geschreven voor beleidsmedewerkers cultuur over deze vijf indicatoren voor cultuureducatie naar aanleiding van de analyse van de bis-aanvragen die ik heb gedaan voor het Ministerie van OCW en de Raad voor Cultuur.

Ericssonstraat 2
5121 ML  Rijen
Nederland
Claudia’s hart ligt bij onderzoek. Haar werkwijze is heel persoonlijk; ieder onderzoek vraagt tenslotte om maatwerk. Samen met de klant formuleert ze doelen, die ze vervolgens ook realiseert. Daarbij is ze volkomen transparant en deelt ze graag haar kennis en ervaring met anderen via haar laagdrempelige digitale cursussen en e-books.
© 2022 – 2024 Claudia de Graauw. Alle rechten voorbehouden.
homeenvelopesmartphone