Bijna elke opleiding sluit je af met een scriptie. Hoewel je het onderwerp meestal zelf kan kiezen, levert het schrijven van een scriptie vaak stress op. Hieronder 6 veel voorkomende problemen waar je tegenaan kunt lopen en hoe je daarmee kan omgaan.
Je ontkomt niet aan het schrijven van de scriptie. Om er aan te beginnen is niet altijd gemakkelijk, maar het uitstellen heeft geen zin. Begin er daarom gewoon aan. Voorkom dat je veel gaat lezen over je onderwerp, maar niet gaat schrijven. Bepaal voor jezelf hoeveel tijd je nodig hebt en wanneer je begint met schrijven.
De planning van een scriptieproces wil nog wel eens een probleem opleveren. Neem hiervoor de tijd en bedenk eerst wat je wilt gaan schrijven voordat je echt begint met het schrijven van je scriptie. Maak niet te ambitieuze plannen. En bouw regelmatig een pauze in.
Je kan niet alles van je onderwerp onderzoeken. Maak daarom een goede afbakening, dat wil zeggen dat je het onderwerp dat je gaat onderzoeken specifiek maakt: je stelt grenzen. Dit maakt het gemakkelijker om de scriptie te schrijven. Vraag je steeds af of iets ‘nice to know’ of ‘need to know’ is.
Maak een schema van je onderzoeksvragen, die vertaald worden in onderzoeksinstrumenten. Hierin staat wat je hoe onderzoekt. Ga hier gedetailleerd te werk. Dus welke enquêtevraag hoort bij welke onderzoeksvraag of welke toets hoort bij een specifieke vraag. Na het verzamelen van al je data geeft dit schema je houvast.
Tijdens het schrijven kun je het overzicht verliezen. Breng daarom voordat je gaat schrijven een structuur aan voor je scriptie. Dat wil zeggen deel hoofdstukken op in subhoofdstukken, deel de tekst op in kleinere onderdelen.
De inhoud van je scriptie is natuurlijk belangrijk, maar de vorm en opmaak van je scriptie dienen ook in orde te zijn. Gebruik bijvoorbeeld geen spreektaal. Ook de ik-vorm is niet gebruikelijk in een scriptie: voorkom dat je je eigen stem laat doorklinken. Let er op dat je geen afkortingen gebruikt, geen schuine of dikgedrukte letters, geen dubbele spaties. En hanteer de juiste paginanummering en nummer ook figuren en tabellen.
Tot slot: vermeld altijd de bron van teksten die je citeert.
Wil je meer weten over het schrijven van rapportage of heb je hulp nodig bij je scriptie? Kijk hier voor ons e-boek Help ik moet onderzoek doen
In een ander blog hebben we verteld wat EVI inhoudt en wat je er mee kunt doen. Wanneer een penvoerder van Cultuureducatie met Kwaliteit (CmK) ervoor heeft gekozen om er mee aan de slag te gaan zijn er een aantal zaken de uitgezocht moeten worden. Hierover hebben wij 7 tips om EVI in te voeren verzameld tijdens het doen van een onderzoek naar EVI en de invoering ervan.
Deze tips zijn natuurlijk niet alleen voor het gebruiken van EVI, je zou ze ook bij andere meetinstrumenten kunnen gebruiken die je nieuw wilt gaan inzetten. Kijk dan welke tip van toepassing kan zijn voor je.
gelopen periode hebben we een aantal blogs geschreven over waar goed onderzoek aan moet voldoen. In deze blog brengen we deze criteria nog een keer kort onder de aandacht en verwijzen we naar de blogs per onderwerp.
Wanneer je bekend bent in de wereld van cultuureducatie hoor je steeds vaker geluiden over EVI. Vooral binnen het primair onderwijs, maar de eerste geluiden over EVI in het voortgezet onderwijs hebben ons ook bereikt. Wat is EVI en niet onbelangrijk: wat heb je aan EVI? In deze blog ga ik je er meer over vertellen.
Stichting Kunst en Cultuur heeft EVI ontwikkeld als zelfevaluatie instrument voor de scholen die gebruik maakten van de CmK-regeling (Cultuureducatie met Kwaliteit). De zelfevaluatie geeft de scholen inzicht en informatie over ontwikkelmogelijkheden. Daarnaast wordt de verzamelde data geanonimiseerd en gebruikt voor de verantwoording voor de CmK-regeling. EVI is samen met de Rijksuniversiteit Groningen ontwikkeld. Dit is doorontwikkeld door LKCA met verschillende cultuureducatie organisaties, zodat deze landelijk ingezet kon worden en EVI 2.0 is ontstaan. Op deze manier is het vooral een ontwikkelingsinstrument geworden voor de scholen.
EVI is een ontwikkelingsinstrument voor scholen om te zien waar ze staan en welke stappen ze nog kunnen ondernemen in de toekomst. EVI is niet oordelend. Het laat zien waar je als school staat en het helpt scholen verder om het beleid uit te voeren. Daarnaast is het een gespreksinstrument voor coaches, adviseurs en begeleiders van cultuureducatie op scholen.
Om EVI goed in te vullen heeft de ICC-er gemiddeld een uur nodig. Vooral de eerste keer kan het tijdsintensief zijn om EVI in te vullen. Een nieuwe ICC’er kan hulp vragen wanneer deze EVI voor de eerste keer moet invullen. Tijdens het invullen kan er een hulpvraag gesteld worden door de school aan de coach, adviseur of begeleider van de penvoerder. Deze komt hier automatisch terecht en kan hierover contact opnemen.
Na het invullen van EVI krijgt de school direct de resultaten te zien en het scenario waar ze inzitten. Ze krijgen tips en suggesties voor vervolgstappen. Scholen gebruiken EVI om na te denken over hun cultuurvisie en het beleid op hun school. De coaches, adviseurs en begeleiders kunnen hierbij helpen.
Voor de penvoerder van Cultuureducatie met Kwaliteit kan er een geanonimiseerde analyse van alle ingevulde EVI’s gemaakt worden door een kennispartner. Dit is een universiteit waar LKCA een samenwerkingsovereenkomst mee heeft. Deze kennispartners werken volgens een vast stramien om de resultaten te analyseren. Naast de rapportage is het is het mogelijk om de scholen te vergelijken, als het er maar minimaal 5 scholen zijn om de anonimiteit te houden. Deze vergelijking is af te zetten op wijkniveau, stadsniveau, maar straks ook landelijk.
Tijdens het invullen van EVI worden kwantitatieve en kwalitatieve gegevens verzameld. Zo zijn er veel open vragen, maar ook een aantal gesloten vragen waar aantallen ingevuld moeten worden. Deze gegevens kan de penvoerder van CmK gebruiken in haar verantwoording naar Fonds Cultuurparticipatie. Niet alle gegevens die nodig zijn voor de verantwoording, zijn terug te vinden in EVI. Er zullen toch extra gegevens verzameld moeten worden naast EVI.
Naast het rapport dat gemaakt wordt door een kennispartner is er een reactie nodig op het rapport om de resultaten te duiden. Denk hierbij aan een begeleidend schrijven met reacties op resultaten.
Creativiteit is een belangrijke vaardigheid. Er wordt steeds vaker een beroep op gedaan. Zowel in je volwassen leven als op school. Daarom is er ook steeds meer aandacht voor de ontwikkeling van creativiteit op scholen en met name het basisonderwijs. Samen met de Stichting Cultuur Eindhoven ben ik gaan kijken of je creativiteit kunt meten en wat je met zo’n instrument zou kunnen doen.
TNO[1] heeft in 2015 in opdracht van het ministerie OCW een instrument ontwikkeld waarmee gemeten kan worden hoe creatief iemand is aan de hand van zeven indicatoren en daarnaast in hoeverre de ontwikkeling van creativiteit gestimuleerd wordt (drie indicatoren).
✔ Nieuwsgierig
✔ Volhardend
✔ Vindingrijk
✔ Interacterend met anderen
✔ Output gericht
✔ Trots op werk
✔ Anders durven zijn
En de indicatoren voor het ontwikkelen van creatief vermogen zijn:
✔ Richting
✔ Ruimte
✔ Ruggenspraak
Maar wat kun je nu met deze indicatoren? Deze indicatoren zijn inmiddels vertaald in een gevalideerde vragenlijst. Met deze vragenlijst kun je leerlingen dus scoren op deze tien indicatoren. En dat biedt allerlei opties.
Allereerst kun je de creativiteit van de leerlingen (of andere personen) in beeld brengen, bijvoorbeeld met een spinnenwebgrafiek. Hiermee zie je waar iemand goed in is en waar minder goed. Aan de hand hiervan kun je de opdrachten en begeleiding die je geeft aanpassen. Het onderzoek van TNO heeft negen prototypische profielen onderscheiden en geeft per profiel tips. Je kunt dus ook kijken in welk prototypisch profiel iemand valt. Je kunt aan de hand hiervan aanpassen wat je aanbiedt.
Ten tweede kun je door de vragenlijst vaker af te nemen, de ontwikkeling op het gebied van creativiteit in beeld brengen. Door bijvoorbeeld (half) jaarlijks de vragenlijst af te nemen en de score van de zeven indicatoren in een spinnenweb naast elkaar in beeld te brengen. Kun je de ontwikkeling van leerlingen inzichtelijk maken.
Door de scores op de drie indicatoren voor het ontwikkelen van creatief vermogen in beeld te brengen, zie je wat de leerlingen aangeboden krijgen. Geeft de begeleider of leerkracht richting, ruimte en ruggenspraak? In welke mate wordt dit gedaan? Dit geeft de begeleider of leerkracht inzicht in wat hij/zij doet en daarmee de mogelijkheid dit te verbeteren.
Als je de creatieve ontwikkeling van leerlingen die aan een bepaald project meedoen in beeld brengt (zoals wij hebben gedaan met ‘de Reünie’ van de Ontdekfabriek), zie je op welke indicator(en) dat project impact heeft. Je moet hiervoor voor aanvang en na afloop van het project de vragenlijst afnemen. Op zeven indicatoren van creativiteit kun je zien of deze zijn toegenomen. Het beste kun je dit zien op individueel niveau. Als je werkt met alle tien de indicatoren zie je ook of je alle indicatoren aanbiedt die nodig zijn om creativiteit te ontwikkelen.
Het is natuurlijk ook mogelijk om leerlingen en begeleiders te observeren op deze indicatoren. Het rapport van TNO biedt geen observatielijst, maar wel voldoende aanknopingspunten om deze te maken. Beschreven staat hoe de indicatoren er uit zien en dit heb ik vertaald in een observatielijst voor de hele groep om lessen in het kader van ‘de Reünie’ te observeren. Dit kun je ook doen om leerlingen en begeleiders individueel te observeren en scoren. Je krijgt zo meer inzicht in de creativiteit en de ontwikkeling ervan, van de leerlingen. Deze observaties kun je op dezelfde manieren inzetten als de vragenlijst: om maatwerk te bieden, de ontwikkeling in beeld te brengen, feedback te geven aan begeleiders en leerkrachten en de impact van projecten in beeld te brengen.
Download het onderzoeksrapport hier met de resultaten van creativiteitsmetingen?
Mede door de bezuinigingen worden culturele instellingen gedwongen om te veranderen. Om te overleven moet de huidige organisatiestructuur worden herzien en moeten de instellingen hun activiteiten meer afstemmen op hun omgeving. Graag geef ik in deze blog tips uit de praktijk over hoe je als culturele instelling makkelijker staande kunt houden in deze veranderende tijd en je gerichter kunt werken en jouw doelen kunt bereiken. Kijk wat van toepassing is:
Wil je meer weten over hoe je dit als culturele organisatie aan moet pakken? Neem dan vrijblijvend contact op!
Cultuureducatie wordt steeds meer gezien als een belangrijk vak binnen het onderwijs. Net zo belangrijk als bijvoorbeeld taal en rekenen. Maar, als het gezien wordt als zo’n belangrijk vak, moet het ook zo behandeld worden. Er zal dan, binnen cultuureducatie, ook gekeken moeten worden naar de ontwikkeling van leerlingen. Net zoals bij rekenen en taal.
Culturele competenties bieden hiervoor een goed handvat om cultuureducatie in te richten. De competenties dienen als hulpmiddel om waar te nemen, te beoordelen, te plannen en een richting te bepalen voor de leerlingen. Hierdoor kunnen scholen hun culturele activiteiten zorgvuldiger kiezen en gericht werken aan de culturele ontwikkeling van hun leerlingen.
Culturele competenties gaan verder dan vakvaardigheden. Een competentie gaat over vaardigheden, kennis en houding. Over hart, hoofd en handen. Er worden over het algemeen drie competenties onderscheiden binnen het cultuuronderwijs:
Deze drie competenties zijn altijd met elkaar verbonden, maar een activiteit kan altijd een focus hebben op één van de drie. Aan elke competentie zijn gedragsindicatoren verbonden: Specifiek gedrag wat je bij de leerling terug wilt zien.
Voordelen van het werken aan competenties binnen cultuuronderwijs:
Sien heeft in het kader van de regeling Cultuureducatie met Kwaliteit onder andere een marktplaats ingericht waar scholen hun vragen kunnen plaatsen en culturele instellingen kunnen hierop reageren. Maar hoe verloopt deze samenwerking? Begrijpen de scholen en de culturele instellingen elkaar? En wat kunnen anderen leren van afgeronde projecten?
Om scholen en culturele instellingen te helpen bij de evaluatie van de samenwerking en om leerpunten die interessant zijn om te delen met anderen er uit te pikken, wordt een evaluatieformulier ontworpen, welke digitaal automatisch geanalyseerd wordt. Door dit evalueersysteem wordt er automatisch regelmatig gerapporteerd over de samenwerkingen bij de medewerkers van Sien, komen knelpunten die aandacht nodig hebben naar voren en worden leerpunten gegenereerd ie vervolgens gedeeld kunnen worden.
Kunst Centraal is een organisatie op het gebied van kunst- en cultuureducatie. Zij stimuleren de vraag naar en versterken het aanbod van cultuureducatie in de provincie Utrecht. Kunst Centraal doet mee met het landelijk programma 'Cultuureducatie met Kwaliteit' en heeft mij gevraagd hen te begeleiden bij hun moneva (monitoring & evaluatie).
De medewerkers van Kunst Centraal en Landschap Erfgoed Utrecht (partner bij het programma 'Cultuureducatie met Kwaliteit') hebben zelf de nulmeting van hun moneva uitgevoerd. Ik heb ze hierbij begeleid, richting gegeven, gecoacht zodat zij de verzamelde informatie om konden zetten in praktische beleidsinformatie waarmee zij hun programma kunnen voeden. Doordat ze het zelf hebben gedaan onder mijn begeleiding hebben ze nu een goede meting met nuttige informatie en kunnen ze het de volgende keer zelf.
Veel culturele instellingen ontwikkelen activiteiten op het gebied van cultuureducatie. Maar wat is de kwaliteit hiervan? Dit is voor de culturele instelling interessant om zo je kwaliteit te verbeteren. Maar dit is ook voor subsidiegevers interessant. Gemeenschapsgeld moet ten slotte doelmatig besteed worden.
De volgende vijf indicatoren zijn van belang bij het vaststellen en verbeteren van de kwaliteit van cultuureducatie:
Deze vijf indicatoren hangen samen. Dat betekent dat als je op een van deze punten je organisatie verbetert, andere punten zullen volgen. Door bijvoorbeeld projecten structureel te evalueren, zul je leren van projecten uit het verleden. Door je verbeterpunten te kennen (en er aan te werken), krijg je inzicht hoe je beter en met meer partijen kunt samenwerken (en hier meer profijt uit te halen), zal je bereik verbeteren (omdat je beter leert inspelen op behoeften, maar ook beter je (potentiele) cursisten leert bereiken).
Onlangs heb ik een artikel geschreven voor beleidsmedewerkers cultuur over deze vijf indicatoren voor cultuureducatie naar aanleiding van de analyse van de bis-aanvragen die ik heb gedaan voor het Ministerie van OCW en de Raad voor Cultuur.
Erfgoededucatie wordt steeds belangrijker op school. Er worden steeds meer projecten en lessen aangeboden door velerlei verschillende aanbieders. Als school, als financier van erfgoed-educatieve projecten, maar ook als aanbieder wil je weten of een project goed is. Wanneer is het een goed project en lessenreeks?
1) Een project of lessenreeks moet een doel hebben. Wat wil je de leerlingen leren? Wil je ze kennis meegeven, vaardigheden aanleren of wil je ze laten nadenken en reflecteren op zaken uit het verleden? Verschillende leerdoelen vragen om verschillende werkvormen.
2) Daarnaast is de positie van educatie binnen de organisatie bepalend voor de kwaliteit die geboden wordt. Is het primaire doel van bijvoorbeeld een museum het delen van kennis en anderen laten leren over hun collectie, zal de kwaliteit van de educatie beter zijn dan van een museum die primair verzameld en binnenschoolse educatieve projecten verzorgt omdat het een verplichting is vanuit het ministerie.
3) De geboden leerstof moet aansluiten op het curriculum, deel uit maken van een doorgaande leerlijn op het gebied van erfgoed en verankerd zijn op school. Als het project los staat van de overige lesstof, zal het geleerde niet blijven hangen, omdat de leerlingen het niet kunnen verbinden met andere dingen die ze leren. Een project moet passen binnen de lesstof op school, maar ook voortbouwen op eerdere erfgoedlessen. Erfgoed moet ook verankerd zijn op school en daarmee een eigen plek hebben op school en binnen het curriculum. Binnen een lessenreeks passen ook bezoeken aan instellingen en expedities door de buurt. Deze moeten echter wel ingekaderd zijn in eerdere lessen en op gereflecteerd worden.
4) De kwaliteit van de inhoud wordt veelal ook bepaald door de deskundigheid van de educatoren en begeleiders. Ook de mate waarin de lesstof aansluit op het niveau van de leerlingen (denk aan taalgebruik) is bepalend voor de kwaliteit.
5) Een organisatie die erfgoededucatieve projecten en lessen organiseert, doet dit beter als ze hierbij samenwerken met anderen, zoals scholen, andere aanbieders in de buurt en tweedelijns instellingen. Samen kom je tot betere projecten dan alleen.
6) Ten slotte bieden evaluerende organisaties beter projecten. Door te evalueren leren zij van eerdere projecten en worden projecten steeds aangescherpt. Je kunt beter voortborduren op eerder opgedane ervaring en samen kijken wat hier aan verbeterd kan worden dan elke keer het wiel opnieuw uit te vinden of door gaan op een manier waarvan je niet weet of deze succesvol is. Bij evaluaties moet echter een duidelijk verschil gemaakt worden tussen leuk en leerzaam. Met een project dat alleen leuk is, leren de leerlingen niets en bereik je je doel niet.
Hulp nodig bij de uitvoering van een onderzoek? Lees hier wat ik voor je kan betekenen.