Er wordt vaak gedacht dat een effectmeting zonde is van het geld en dat de (schaars) beschikbare financiële middelen beter direct aan het programma besteed kunnen worden. Een effectmeting is echter een manier om beter en sneller naar je doel te bewegen, waardoor je project uiteindelijk minder zal kosten en meer zal opbrengen. Omdat je weet of je op de juiste koers zit, kun je je financiën binnen het programma gerichter en effectiever besteden. Daarmee is een effectmeting dus geen kostenpost, maar een middel om geld te besparen.

Het belang van het meten van effecten heb ik uitgelegd in mijn blog "Waarom wil je effect meten?". In deze blog een paar vragen om je te helpen bepalen of het voor jou handig is om een effectmeting te doen.

Als je meer van bovenstaande vragen met ja hebt beantwoord, is een effectmeting het overwegen waard. Een effectmeting is namelijk een essentieel onderdeel van je programma. Daarmee weet je of je programma werkt. En hoe je je doel beter kunt bereiken. Je kunt tijdig bijsturen op basis van inhoudelijke informatie.

Inzicht in jouw effecten en doelbereik? Lees hier hoe ik je hierbij kan helpen!

Als je wilt weten of je je doelen bereikt, monitor je deze doelen.  Door te monitoren kun je in de gaten houden of je nog op de goede weg zit. En of je je doel gaat bereiken. Hiervoor is het noodzakelijk om één indicator of meerdere indicatoren te formuleren die betrekking hebben op je doelen. Een indicator is een meetbaar begrip dat een signalerende functie heeft en een aanwijzing geeft over de mate van kwaliteit. Wijkt een indicator af van een afgesproken norm dan is bijsturing mogelijk. Het is dus belangrijk om goede indicatoren te kiezen en geen afgeleide indicatoren te gebruiken. Dan meet je namelijk niet wat je wilt meten en kun je niet meer goed bijsturen om je doelen te bereiken.

(Geen) Goede indicatoren: Lenen versus Lezen

Een interessant voorbeeld is de bibliotheek. Doelen van de bibliotheek zijn onder andere leesbevordering en mediawijsheid. Vaak monitoren bibliotheken echter op ‘Lenen’, waarbij als indicator het aantal uitleningen gebruikt wordt. Dit geeft misschien ook waardevolle informatie, maar zegt niets over of de bevolking daadwerkelijk meer en beter leest en mediawijzer wordt. Het aantal uitleningen is dus een indicator die geen betrekking heeft op de doelen van de bibliotheek. De bibliotheek weet nu niet of er richting de doelen bewogen wordt en kan hier dus ook niet op sturen. Sterker: sommige bibliotheken reageren averechts op ontwikkelingen zoals de e-reader, omdat deze boeken lenen in de weg staat, maar wel goed is voor de leesbevordering.

In plaats van ‘Lenen’ kan de bibliotheek beter monitoren op ‘Lezen’ en ‘mediawijsheid’. Indicatoren verschuiven dan van het aantal uitleningen naar indicatoren die betrekking hebben op het meer (en beter) lezen en het mediawijzer worden van de bevolking.  Bij leesbevordering kun je als indicator denken aan het aantal activiteiten gericht op het signaleren en tegengaan van laag geletterdheid. Bij mediawijsheid kan gedacht worden aan het actief, creatief en sociaal media gebruik naar aanleiding van mediawijsheid activiteiten.

Ik heb nu het voorbeeld van een bibliotheek gegeven, maar het kiezen van de juiste indicator(en) is natuurlijk voor iedere organisatie van belang om het doelbereik goed te kunnen monitoren!

Tips om te meten wat je wilt meten

Je bent enthousiast een project gestart en dat loopt enige tijd. Je begint nieuwsgierig te worden naar de effecten. Kom je dichterbij het doel dat je in het begin hebt geformuleerd? Tijd voor een effectmeting dus. Maar je hebt geen nulmeting gedaan. Kun je dan nog steeds de effecten vast stellen?

Als je steeds nieuwe mensen bereikt, kun je een nulmeting houden onder je doelgroep voordat zij voor de eerste keer meedoen. Als dat niet het geval is, wordt wel lastiger en minder nauwkeurig. Je hebt ten slotte de startsituatie niet vastgelegd. Maar het kan nog steeds. Je spreekt in de regel dan van een impactmeting.

Bij een impactmeting achterhaal je de impact die je project (of beleid) heeft gehad op je doelgroep. Het gaat hierbij om subjectieve waarnemingen van je doelgroep en wat heeft het voor hen te weeg gebracht.

Bij een impactmeting kun je op verschillende manieren te werk gaan. Allereerst kun je een documentstudie doen. Wat is er bekend over de impact? In jaarverslagen staan vaak bereikcijfers, in verslagen van vergaderingen en tussentijdse evaluaties kan informatie staan over de betekenis van het project op je doelgroep.

Daarnaast kun je je doelgroep en je samenwerkingspartners vragen naar hun ervaring en mening vragen. Wat zien zij gebeuren? Wat heeft het project betekent? Deel de impact hierbij op in kleinere delen, waardoor het behapbaar is voor je gesprekspartner. Als je voldoende mensen vraagt, krijg je een duidelijk beeld over wat jouw project heeft betekent.

Veel educatieve projecten van belangenorganisaties en non-profitorganisaties (denk aan musea, technocentra, theatergezelschappen) zijn niet zozeer gericht op het aanleren van vaardigheden, maar op het anders laten kijken naar de wereld of een andere houding bewerkstelligen ten opzichte van een bepaald onderwerp. Bijvoorbeeld een meer vragende of onderzoekende houding.

Of zo’n project succesvol is, bekijk je door een verandering in houding te meten. Het gaat namelijk niet over vaardigheden, maar over een manier van kijken naar de wereld om je heen, de attitude van de leerling ten aanzien van dat onderwerp.

Daarnaast is attitude een goede voorspeller voor toekomstig gedrag. Een attitude zegt iets over iemands grondhouding over een onderwerp. Is het interessant? Gaat iemand er in de toekomst iets mee doen? Technocentra zijn daarom geïnteresseerd deze attitude ten opzichte van techniek (positief) te beïnvloeden, omdat dit iets zegt over toekomstige keuzes ten aanzien van techniek (studie/beroep). Als deze attitude beïnvloed wordt bij een leerling, weet hij/zij beter wat wel/niet bij hem/haar past. Zo worden leerlingen geholpen bewustere keuzes te maken voor hun studie- en beroep.

Het meten van houding en de verandering lijkt heel abstract, maar is al op meerdere onderwerpen geconcretiseerd. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat de houding (ook wel attitude genoemd) ten opzichte van een bepaald onderwerp bestaat uit een aantal elementen. Kort een paar factoren die vaak terug keren:

  1. Kennis: je moet weten wat het is, alvorens er een mening over te kunnen vormen.
  2. Belang: het inzien van het belang van een onderwerp voor de maatschappij is onderdeel van het hebben van een positieve attitude ten opzichte van dit onderwerp.
  3. Plezier: het hebben van plezier aan activiteiten op het vakgebied is onderdeel van een positieve houding.
  4. Toekomst: de leerling moet zichzelf relateren aan het onderwerp en beelden kunnen vormen over zichzelf in relatie tot een bepaald onderwerp.

Om deze factoren te kunnen meten, worden deze vertaald in een aantal elementen. Deze kunnen vervolgens op verschillende manieren gemeten worden. Denk aan observeren, een lijst met stellingen waarbij leerlingen aangeven waarin ze zich het meeste vinden.

Om een verandering in attitude waar te kunnen nemen moet meerdere keren gemeten worden: voor deelname aan een project, kort na afloop van het project om te kijken of er op korte termijn effecten zijn waar te nemen en op lange termijn om te kijken of deze effecten blijvend zijn.

Het instrument om attitude te meten is ontworpen door prof. Dr. J.H. Walma van der Molen. Zie hiervoor de publicatie:

Walma van der Molen, J., Wiegerinck, S. (2008) Eindrapportage VTB Attitude Monitor; De ontwikkeling van een attitudeinstrument op het gebied van wetenschap en techniek voor leerlingen in het basisonderwijs (hier te downloaden)

Wij hebben dit instrument inmiddels verschillende keren ingezet voor het meten van impact en het model erachter als aanzet om langdurige verandering te meten.

Onlangs had ik een evaluatie met een opdrachtnemer welke anders liep dan ik gewend was. De persoon in kwestie had zich goed voorbereid en stak van wal. Ze vertelde wat volgens haar het doel van de evaluatie was, wat de mogelijkheden waren en wat er was bereikt. Wat ik ook probeerde, ze was niet van haar stuk te brengen. Na een half uur was haar monoloog afgerond en kreeg ik ruimte om te vertellen wat ik wilde met de evaluatie.

Het leermoment van deze evaluatie kwam uit een andere hoek dan verwacht. Ik heb namelijk weinig geleerd over het project dat we samen hebben gedaan of over onze manier van samenwerken. Wil je iets leren als persoon of als organisatie van evalueren, let dan op de volgende punten:

 Hulp nodig bij een evaluatie? Lees hier hoe ik hierbij kan helpen

Erfgoededucatie wordt steeds belangrijker op school. Er worden steeds meer projecten en lessen aangeboden door velerlei verschillende aanbieders. Als school,  als financier van erfgoed-educatieve projecten, maar ook als aanbieder wil je weten of een project goed is. Wanneer is het een goed project en lessenreeks?

Organisatie

1)         Een project of lessenreeks moet een doel hebben. Wat wil je de leerlingen leren? Wil je ze kennis meegeven, vaardigheden aanleren of wil je ze laten nadenken en reflecteren op zaken uit het verleden? Verschillende leerdoelen vragen om verschillende werkvormen.

2)        Daarnaast is de positie van educatie binnen de organisatie bepalend voor de kwaliteit die geboden wordt. Is het primaire doel van bijvoorbeeld een museum het delen van kennis en anderen laten leren over hun collectie, zal de kwaliteit van de educatie beter zijn dan van een museum die primair verzameld en binnenschoolse educatieve projecten verzorgt omdat het een verplichting is vanuit het ministerie.

Inhoud

3)        De geboden leerstof moet aansluiten op het curriculum, deel uit maken van een doorgaande leerlijn op het gebied van erfgoed en verankerd zijn op school. Als het project los staat van de overige lesstof, zal het geleerde niet blijven hangen, omdat de leerlingen het niet kunnen verbinden met andere dingen die ze leren. Een project moet passen binnen de lesstof op school, maar ook voortbouwen op eerdere erfgoedlessen. Erfgoed moet ook verankerd zijn op school en daarmee een eigen plek hebben op school en binnen het curriculum. Binnen een lessenreeks passen ook bezoeken aan instellingen en expedities door de buurt. Deze moeten echter wel ingekaderd zijn in eerdere lessen en op gereflecteerd worden.

4)       De kwaliteit van de inhoud wordt veelal ook bepaald door de deskundigheid van de educatoren en begeleiders. Ook de mate waarin de lesstof aansluit op het niveau van de leerlingen (denk aan taalgebruik) is bepalend voor de kwaliteit.

Lerend vermogen van de organisatie

5)        Een organisatie die erfgoededucatieve projecten en lessen organiseert, doet dit beter als ze hierbij samenwerken met anderen, zoals scholen, andere aanbieders in de buurt en tweedelijns instellingen. Samen kom je tot betere projecten dan alleen.

6)        Ten slotte bieden evaluerende organisaties beter projecten. Door te evalueren leren zij van eerdere projecten en worden projecten steeds aangescherpt. Je kunt beter voortborduren op eerder opgedane ervaring en samen kijken wat hier aan verbeterd kan worden dan elke keer het wiel opnieuw uit te vinden of door gaan op een manier waarvan je niet weet of deze succesvol is. Bij evaluaties moet echter een duidelijk verschil  gemaakt worden tussen leuk en leerzaam. Met een project dat alleen leuk is, leren de leerlingen niets en bereik je je doel niet.

Hulp nodig bij de uitvoering van een onderzoek? Lees hier wat ik voor je kan betekenen.

Met een nulmeting wordt de startpositie bepaald van een project, nieuw beleid, campagne of verandertraject. Op deze manier kun je meten wat de huidige stand van zaken is en deze later combineren met een volgende meting om het effect vast te stellen. Er een aantal redenen om een nulmeting uit te laten voeren. Door een nulmeting te doen, kun je namelijk:

  1. Effecten meten.
  2. Het succes van het project, beleid, campagne vastleggen.
  3. Gedurende het project, beleid, campagne de vooruitgang monitoren.
  4. Inzicht krijgen in wat er al is en wat er moet veranderen om je doel te bereiken.
  5. Je actieplan bepalen aan de hand van concrete aanknopingspunten. Wat moet eerst gebeuren en wat kan later? Waar concentreer je je op?
  6. Bepalen welke sturingskengetallen interessant zijn om de voortgang mee te monitoren.
  7. Je ambitieniveau uitspreken.
  8. Sterke en zwakke punten benoemen en daar gedurende het proces rekening mee houden.
  9. Bepalen waar je direct resultaat kunt boeken.

Een nulmeting is dus in veel gevallen goed om te doen wanneer je iets nieuws gaat beginnen. Het geeft je veel informatie die je later kunt gebruiken. Je krijgt door een nulmeting meer inzicht in je project en het bereik van je doelen die je eerder hebt opgesteld.

Ga je een nieuw project of nieuw beleid uitvoeren en wil je daarvan de effecten meten. Wij denken graag met je mee over de mogelijkheden.

Interessante linkjes naar blogs over het meten van effecten:

Doen we de goede dingen?

Evalueren-om-je-project-te-verbeteren

Monitoren en evalueren: Wat is wat?

Waarom wil je effecten meten?

Kun je zonder nulmeting ook effecten meten

Tien tips voor het meten van effecten

Effect van Schoolgruiten

Op school worden schoolgruiten (groenten en fruit) uitgedeeld. De dienst Sport & Recreatie van de gemeente Rotterdam financierde dit project om de groenten- en fruitconsumptie van kinderen te stimuleren. Ik heb daarom naar het effect op de groenten- en fruitconsumptie op de lange termijn, gekeken. Met een nul-, effect- en nameting is is vastgesteld dat er blijvend meer groenten en fruit werd geconsumeerd, en niet alleen tijdens het project.

Aangezien de opdrachtgever een beknopte rapportage wilde, zijn de resultaten in een factsheet gepubliceerd.

 

[elementor-template id="6009"]

Lees meer:

Dit geldt persoonlijk, voor groepen, organisaties, projecten en beleid. Toch worden doelstellingen vaak vaag en vrijblijvend geformuleerd als wensen, intenties of goede voornemens. Een doel is echter een gewenste situatie die je wilt bereiken, zelf, met de organisatie, met overheidsbeleid of met een project. In deze blog richt ik mij specifiek op het stellen van projectdoelen, maar veel gaat ook op voor andersoortige doelen.

Waarom moet je projectdoelen stellen?

 Waar moet je op letten bij het stellen van projectdoelen?

Begin met het stellen van het hoofddoel. Denk na over de gewenste situatie. Formuleer dit doel Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden. Dan kan het doel sturend zijn voor het project. Ik heb een blog geschreven over SMART.

Vervolgens formuleer je subdoelen, door het hoofddoel op te delen in onderdelen die gedaan moeten worden. Elk onderdeel vormt één of meerdere subdoelen. Een subdoel kun je verder uitsplitsen in werkdoelen, mocht dit nodig zijn.

Meer informatie over het stellen van doelen voor een effectmeting

Steeds vaker hoor ik de roep om kwaliteit voor cultuureducatie. Zo ook op de conferentie ‘Wie doet wat?’ (26 augustus 2011 door Cultuurnetwerk Nederland en Kunstfactor). Volgens Piet Hagenaars (directeur Cultuurnetwerk Nederland) schort het momenteel aan kwaliteit van cultuureducatie op scholen en bezoekers waren het daar mee eens.

Maar wat is kwaliteit? En kun je dat meetbaar maken?

Dat kun je op verschillende manieren aanpakken. Je kunt naar doelen kijken van cultuureducatie en die vervolgens SMART formuleren en evalueren. Behaal je de doelen die je hebt gesteld? Cultuureducatie is enerzijds gericht zijn op toekomst cultuurdeelname (wat gemeten kan worden door gedragsvoorspellers zoals attitude te meten) en anderzijds op empowerment en (talent)ontwikkeling.

Om niet elk project aan een uitvoerig onderzoek te onderwerpen of het bijdraagt aan de toekomstige cultuurdeelname en empowerment van leerlingen, kan een keurmerk ontwikkeld worden. Met onderzoek waarbij gekeken wordt naar doelbereik, kunnen succesfactoren gedestilleerd worden. Aan de hand van deze kenmerken kan een keurmerk ontworpen worden samen met expert. Een kwaliteitskeurmerk. Bijvoorbeeld het inspelen op het niveau van de leerlingen op het gebied van de betreffende kunstdiscipline, integraliteit met andere vakken en ouderbetrokkenheid maken de kans op doelbereik groter. Met een keurmerk krijgen cultuurcoördinatoren bij scholen en gemeenten een instrument in handen dat ze helpt bij de keuze tussen verschillende projecten en aanbieders. Het geeft aanbieders een instrument in handen van belangrijke kenmerken die een project moet hebben.

Het vast stellen van kwaliteit kan cultuureducatieve instellingen op meerdere gebieden helpen. Allereerst wordt er kwaliteit geboden, wat belangrijk is voor de leerlingen en de scholen. Ook aan financiers kan aangetoond worden dat er een goed product wordt aangeboden. Voor overheden interessant, maar ook andere partners.

Andere partners dan de overheid worden steeds belangrijker voor de culturele sector. Instellingen moeten kijken naar hun publiek. Maar ook commerciële partijen worden belangrijker. Gekeken moet worden naar andere partijen die dezelfde belangen delen. Ook buiten de sector, bijvoorbeeld de sportsector als het dans betreft.

Hierbij hoort het formuleren van doelen en het afleggen van verantwoording. Hier kunnen het meten van effecten, evaluatie van projecten en het vaststellen en meten van kernpunten een bijdrage aan leveren.

Ericssonstraat 2
5121 ML  Rijen
Nederland
Claudia’s hart ligt bij onderzoek. Haar werkwijze is heel persoonlijk; ieder onderzoek vraagt tenslotte om maatwerk. Samen met de klant formuleert ze doelen, die ze vervolgens ook realiseert. Daarbij is ze volkomen transparant en deelt ze graag haar kennis en ervaring.
© 2022 – 2025 Claudia de Graauw. Alle rechten voorbehouden.
homeenvelopesmartphone